Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ren:
  2. rennen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ren (Nederlands) in het Zweeds

ren:

ren [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ren (hoenderhok; kippenhok; hoenderkooi; pluimveehok)
    hönshus

Vertaal Matrix voor ren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hönshus hoenderhok; hoenderkooi; kippenhok; pluimveehok; ren kippenhok; kippenloop; kippenren

Verwante woorden van "ren":


Wiktionary: ren


Cross Translation:
FromToVia
ren hage pen — enclosed area for animals

rennen:

rennen werkwoord (ren, rent, rende, renden, gerend)

  1. rennen (hardlopen)
    springa; löpa; fly; ila; ränna
    • springa werkwoord (springer, sprang, sprungit)
    • löpa werkwoord (löper, löpte, löpt)
    • fly werkwoord (flyr, flydde, flytt)
    • ila werkwoord (ilar, ilade, ilat)
    • ränna werkwoord (räner, rände, ränt)
  2. rennen (racen; hollen)
    kila; skutta
    • kila werkwoord (kilar, kilade, kilat)
    • skutta werkwoord (skuttar, skuttade, skuttat)

Conjugations for rennen:

o.t.t.
  1. ren
  2. rent
  3. rent
  4. rennen
  5. rennen
  6. rennen
o.v.t.
  1. rende
  2. rende
  3. rende
  4. renden
  5. renden
  6. renden
v.t.t.
  1. ben gerend
  2. bent gerend
  3. is gerend
  4. zijn gerend
  5. zijn gerend
  6. zijn gerend
v.v.t.
  1. was gerend
  2. was gerend
  3. was gerend
  4. waren gerend
  5. waren gerend
  6. waren gerend
o.t.t.t.
  1. zal rennen
  2. zult rennen
  3. zal rennen
  4. zullen rennen
  5. zullen rennen
  6. zullen rennen
o.v.t.t.
  1. zou rennen
  2. zou rennen
  3. zou rennen
  4. zouden rennen
  5. zouden rennen
  6. zouden rennen
diversen
  1. ren!
  2. rent!
  3. gerend
  4. rennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rennen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het rennen (hardlopen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
    racande
  2. het rennen (geren)
    springande

Vertaal Matrix voor rennen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
racande hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
ränna vore
springa gleuf; kier; kiertje; kloof; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing
springande geren; rennen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fly hardlopen; rennen de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvlieden; ontvluchten; uitwijken; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
ila hardlopen; rennen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
kila hollen; racen; rennen
löpa hardlopen; rennen ladderen
ränna hardlopen; rennen
skutta hollen; racen; rennen dartelen; hoppen; huppelen
springa hardlopen; rennen draven; hard rennen; hollen; pezen; sjezen; snel gaan; sprinten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
springande lopend

Verwante woorden van "rennen":


Synoniemen voor "rennen":


Verwante definities voor "rennen":

  1. heel hard lopen1
    • we moesten rennen om de bus te halen1

Wiktionary: rennen

rennen
noun
  1. [A] 1. zeer snel lopen

Cross Translation:
FromToVia
rennen löpa; springa laufenvon Lebewesen allgemein: sich schnell auf den Beinen (selten: anderen Gliedmaßen) fortbewegen
rennen springa run — to move quickly on two feet
rennen kila; raka courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.

Verwante vertalingen van ren