Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. samengevoegd:
  2. samenvoegen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samengevoegd (Nederlands) in het Zweeds

samengevoegd:

samengevoegd bijvoeglijk naamwoord

  1. samengevoegd (bijeengevoegd)
    blandat; blandad

Vertaal Matrix voor samengevoegd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blandad bijeengevoegd; samengevoegd door elkaar geroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd
blandat bijeengevoegd; samengevoegd door elkaar geroerd; gemengd; gemixed; gemêleerd

Verwante woorden van "samengevoegd":

  • samengevoegde

samenvoegen:

samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)

  1. samenvoegen (aaneenschakelen; verbinden; koppelen)
    förena; sammanföra; föra samman
    • förena werkwoord (förenar, förenade, förenat)
    • sammanföra werkwoord (sammanför, sammanförde, sammanfört)
    • föra samman werkwoord (för samman, förde samman, fört samman)
  2. samenvoegen (combineren; bijeen voegen)
    fästa ihop; sammanfoga
    • fästa ihop werkwoord (fästar ihop, fästade ihop, fästat ihop)
    • sammanfoga werkwoord (sammanfogar, sammanfogade, sammanfogat)
  3. samenvoegen

Conjugations for samenvoegen:

o.t.t.
  1. voeg samen
  2. voegt samen
  3. voegt samen
  4. voegen samen
  5. voegen samen
  6. voegen samen
o.v.t.
  1. voegde samen
  2. voegde samen
  3. voegde samen
  4. voegden samen
  5. voegden samen
  6. voegden samen
v.t.t.
  1. heb samengevoegd
  2. hebt samengevoegd
  3. heeft samengevoegd
  4. hebben samengevoegd
  5. hebben samengevoegd
  6. hebben samengevoegd
v.v.t.
  1. had samengevoegd
  2. had samengevoegd
  3. had samengevoegd
  4. hadden samengevoegd
  5. hadden samengevoegd
  6. hadden samengevoegd
o.t.t.t.
  1. zal samenvoegen
  2. zult samenvoegen
  3. zal samenvoegen
  4. zullen samenvoegen
  5. zullen samenvoegen
  6. zullen samenvoegen
o.v.t.t.
  1. zou samenvoegen
  2. zou samenvoegen
  3. zou samenvoegen
  4. zouden samenvoegen
  5. zouden samenvoegen
  6. zouden samenvoegen
en verder
  1. ben samengevoegd
  2. bent samengevoegd
  3. is samengevoegd
  4. zijn samengevoegd
  5. zijn samengevoegd
  6. zijn samengevoegd
diversen
  1. voeg samen!
  2. voegt samen!
  3. samengevoegd
  4. samenvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

samenvoegen

  1. samenvoegen

Vertaal Matrix voor samenvoegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sammanfoga bijeen voegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fästa ihop bijeen voegen; combineren; samenvoegen klitten; samenplakken
föra samman aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden
förena aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden aanhaken; aankoppelen; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; combineren; concentreren; een combinatie maken; koppelen; onderling verbinden; samenbrengen; samenkoppelen; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
koppla aanhaken; aankoppelen; doorverbinden; join; koppelen; relateren; vasthaken; vastkoppelen
sammanfoga bijeen voegen; combineren; samenvoegen koppelen; panorama maken; paren; verbinden
sammanföra aaneenschakelen; koppelen; samenvoegen; verbinden
slå samman samenvoegen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppla samenvoegen

Wiktionary: samenvoegen


Cross Translation:
FromToVia
samenvoegen slå samman; sammanfoga aggregate — To bring together; to collect into a mass or sum
samenvoegen foga samman; sammanfoga; slå samman; föra samman join — to combine more than one item into one; to put together
samenvoegen slå ihop; förena; fusionera merge — Combine into a whole