Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. samenleven:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samenleven (Nederlands) in het Zweeds

samenleven:

samenleven werkwoord (leef samen, leeft samen, leefde samen, leefden samen, samengeleefd)

  1. samenleven (samenwonen)
    sammanbo; leva tillsammans
    • sammanbo werkwoord (sammanbor, sammanbodde, sammanbott)
    • leva tillsammans werkwoord (lever tillsammans, levde tillsammans, levt tillsammans)

Conjugations for samenleven:

o.t.t.
  1. leef samen
  2. leeft samen
  3. leeft samen
  4. leven samen
  5. leven samen
  6. leven samen
o.v.t.
  1. leefde samen
  2. leefde samen
  3. leefde samen
  4. leefden samen
  5. leefden samen
  6. leefden samen
v.t.t.
  1. heb samengeleefd
  2. hebt samengeleefd
  3. heeft samengeleefd
  4. hebben samengeleefd
  5. hebben samengeleefd
  6. hebben samengeleefd
v.v.t.
  1. had samengeleefd
  2. had samengeleefd
  3. had samengeleefd
  4. hadden samengeleefd
  5. hadden samengeleefd
  6. hadden samengeleefd
o.t.t.t.
  1. zal samenleven
  2. zult samenleven
  3. zal samenleven
  4. zullen samenleven
  5. zullen samenleven
  6. zullen samenleven
o.v.t.t.
  1. zou samenleven
  2. zou samenleven
  3. zou samenleven
  4. zouden samenleven
  5. zouden samenleven
  6. zouden samenleven
diversen
  1. leef samen!
  2. leeft samen!
  3. samengeleefd
  4. samenlevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor samenleven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leva tillsammans samenleven; samenwonen
sammanbo samenleven; samenwonen