Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. samenlopen:
  2. samenloop:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samenlopen (Nederlands) in het Zweeds

samenlopen:

samenlopen werkwoord (loop samen, loopt samen, liep samen, liepen samen, samengelopen)

  1. samenlopen (samenvallen)
    sammanfalla; sammanträffa
    • sammanfalla werkwoord (sammanfaller, sammanföl, sammanfallit)
    • sammanträffa werkwoord (sammanträffar, sammanträffade, sammanträffat)

Conjugations for samenlopen:

o.t.t.
  1. loop samen
  2. loopt samen
  3. loopt samen
  4. lopen samen
  5. lopen samen
  6. lopen samen
o.v.t.
  1. liep samen
  2. liep samen
  3. liep samen
  4. liepen samen
  5. liepen samen
  6. liepen samen
v.t.t.
  1. ben samengelopen
  2. bent samengelopen
  3. is samengelopen
  4. zijn samengelopen
  5. zijn samengelopen
  6. zijn samengelopen
v.v.t.
  1. was samengelopen
  2. was samengelopen
  3. was samengelopen
  4. waren samengelopen
  5. waren samengelopen
  6. waren samengelopen
o.t.t.t.
  1. zal samenlopen
  2. zult samenlopen
  3. zal samenlopen
  4. zullen samenlopen
  5. zullen samenlopen
  6. zullen samenlopen
o.v.t.t.
  1. zou samenlopen
  2. zou samenlopen
  3. zou samenlopen
  4. zouden samenlopen
  5. zouden samenlopen
  6. zouden samenlopen
diversen
  1. loop samen!
  2. loopt samen!
  3. samengelopen
  4. samenlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

samenlopen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. samenlopen
    gå ihop

Vertaal Matrix voor samenlopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå ihop samenlopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå ihop een fusie aangaan; fuseren; op elkaar afstemmen; samengaan
sammanfalla samenlopen; samenvallen
sammanträffa samenlopen; samenvallen

Verwante woorden van "samenlopen":


samenlopen vorm van samenloop:

samenloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de samenloop
    sammanträffande

Vertaal Matrix voor samenloop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sammanträffande samenloop toeval; toevalligheid

Verwante woorden van "samenloop":