Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schateren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schateren (Nederlands) in het Zweeds

schateren:

schateren werkwoord (schater, schatert, schaterde, schaterden, geschaterd)

  1. schateren (lachen)
    skratta; garva
    • skratta werkwoord (skrattar, skrattade, skrattat)
    • garva werkwoord (garvar, garvade, garvat)

Conjugations for schateren:

o.t.t.
  1. schater
  2. schatert
  3. schatert
  4. schateren
  5. schateren
  6. schateren
o.v.t.
  1. schaterde
  2. schaterde
  3. schaterde
  4. schaterden
  5. schaterden
  6. schaterden
v.t.t.
  1. heb geschaterd
  2. hebt geschaterd
  3. heeft geschaterd
  4. hebben geschaterd
  5. hebben geschaterd
  6. hebben geschaterd
v.v.t.
  1. had geschaterd
  2. had geschaterd
  3. had geschaterd
  4. hadden geschaterd
  5. hadden geschaterd
  6. hadden geschaterd
o.t.t.t.
  1. zal schateren
  2. zult schateren
  3. zal schateren
  4. zullen schateren
  5. zullen schateren
  6. zullen schateren
o.v.t.t.
  1. zou schateren
  2. zou schateren
  3. zou schateren
  4. zouden schateren
  5. zouden schateren
  6. zouden schateren
en verder
  1. ben geschaterd
  2. bent geschaterd
  3. is geschaterd
  4. zijn geschaterd
  5. zijn geschaterd
  6. zijn geschaterd
diversen
  1. schater!
  2. schatert!
  3. geschaterd
  4. schaterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schateren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
garva lachen; schateren hinniken; leerlooien; looien; paardegeluid maken; tanen
skratta lachen; schateren