Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. souperen:
  2. souper:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor souperen (Nederlands) in het Zweeds

souperen:

souperen werkwoord (soupeer, soupeert, soupeerde, soupeerden, gesoupeerd)

  1. souperen
    suppera; kvällsäta
    • suppera werkwoord (supperar, supperade, supperat)
    • kvällsäta werkwoord (kvällsäter, kvällsåt, kvällsätit)

Conjugations for souperen:

o.t.t.
  1. soupeer
  2. soupeert
  3. soupeert
  4. souperen
  5. souperen
  6. souperen
o.v.t.
  1. soupeerde
  2. soupeerde
  3. soupeerde
  4. soupeerden
  5. soupeerden
  6. soupeerden
v.t.t.
  1. heb gesoupeerd
  2. hebt gesoupeerd
  3. heeft gesoupeerd
  4. hebben gesoupeerd
  5. hebben gesoupeerd
  6. hebben gesoupeerd
v.v.t.
  1. had gesoupeerd
  2. had gesoupeerd
  3. had gesoupeerd
  4. hadden gesoupeerd
  5. hadden gesoupeerd
  6. hadden gesoupeerd
o.t.t.t.
  1. zal souperen
  2. zult souperen
  3. zal souperen
  4. zullen souperen
  5. zullen souperen
  6. zullen souperen
o.v.t.t.
  1. zou souperen
  2. zou souperen
  3. zou souperen
  4. zouden souperen
  5. zouden souperen
  6. zouden souperen
en verder
  1. ben gesoupeerd
  2. bent gesoupeerd
  3. is gesoupeerd
  4. zijn gesoupeerd
  5. zijn gesoupeerd
  6. zijn gesoupeerd
diversen
  1. soupeer!
  2. soupeert!
  3. gesoupeerd
  4. souperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor souperen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kvällsäta souperen
suppera souperen

Verwante woorden van "souperen":


souperen vorm van souper:

souper [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het souper (feestdiner)
    kvällsmat; supé

Vertaal Matrix voor souper:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kvällsmat feestdiner; souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner
supé feestdiner; souper

Verwante woorden van "souper":

  • souperen, soupers, soupertje, soupertjes