Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spartelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spartelen (Nederlands) in het Zweeds

spartelen:

spartelen werkwoord (spartel, spartelt, spartelde, spartelden, gesparteld)

  1. spartelen
    rulla; tumla; sprattla; knoga; plumsa
    • rulla werkwoord (rullar, rullade, rullat)
    • tumla werkwoord (tumlar, tumlade, tumlat)
    • sprattla werkwoord (sprattlar, sprattlade, sprattlat)
    • knoga werkwoord (knogar, knogade, knogat)
    • plumsa werkwoord (plumsar, plumsade, plumsat)

Conjugations for spartelen:

o.t.t.
  1. spartel
  2. spartelt
  3. spartelt
  4. spartelen
  5. spartelen
  6. spartelen
o.v.t.
  1. spartelde
  2. spartelde
  3. spartelde
  4. spartelden
  5. spartelden
  6. spartelden
v.t.t.
  1. heb gesparteld
  2. hebt gesparteld
  3. heeft gesparteld
  4. hebben gesparteld
  5. hebben gesparteld
  6. hebben gesparteld
v.v.t.
  1. had gesparteld
  2. had gesparteld
  3. had gesparteld
  4. hadden gesparteld
  5. hadden gesparteld
  6. hadden gesparteld
o.t.t.t.
  1. zal spartelen
  2. zult spartelen
  3. zal spartelen
  4. zullen spartelen
  5. zullen spartelen
  6. zullen spartelen
o.v.t.t.
  1. zou spartelen
  2. zou spartelen
  3. zou spartelen
  4. zouden spartelen
  5. zouden spartelen
  6. zouden spartelen
en verder
  1. ben gesparteld
  2. bent gesparteld
  3. is gesparteld
  4. zijn gesparteld
  5. zijn gesparteld
  6. zijn gesparteld
diversen
  1. spartel!
  2. spartelt!
  3. gesparteld
  4. spartelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spartelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knoga spartelen
plumsa spartelen klateren; plonzen
rulla spartelen karren; kruien; schuiven; taxiën; verrollen
sprattla spartelen
tumla spartelen flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen