Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spuwen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spuwen (Nederlands) in het Zweeds

spuwen:

spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)

  1. spuwen (spugen)
    spy
    • spy werkwoord (spyr, spydde, spytt)
  2. spuwen (kotsen; overgeven; spugen; braken; uitbraken)
    kräkas; spy
    • kräkas werkwoord (kräker, kräkte, kräkt)
    • spy werkwoord (spyr, spydde, spytt)

Conjugations for spuwen:

o.t.t.
  1. spuw
  2. spuwt
  3. spuwt
  4. spuwen
  5. spuwen
  6. spuwen
o.v.t.
  1. spuwde
  2. spuwde
  3. spuwde
  4. spuwden
  5. spuwden
  6. spuwden
v.t.t.
  1. heb gespuwd
  2. hebt gespuwd
  3. heeft gespuwd
  4. hebben gespuwd
  5. hebben gespuwd
  6. hebben gespuwd
v.v.t.
  1. had gespuwd
  2. had gespuwd
  3. had gespuwd
  4. hadden gespuwd
  5. hadden gespuwd
  6. hadden gespuwd
o.t.t.t.
  1. zal spuwen
  2. zult spuwen
  3. zal spuwen
  4. zullen spuwen
  5. zullen spuwen
  6. zullen spuwen
o.v.t.t.
  1. zou spuwen
  2. zou spuwen
  3. zou spuwen
  4. zouden spuwen
  5. zouden spuwen
  6. zouden spuwen
en verder
  1. ben gespuwd
  2. bent gespuwd
  3. is gespuwd
  4. zijn gespuwd
  5. zijn gespuwd
  6. zijn gespuwd
diversen
  1. spuw!
  2. spuwt!
  3. gespuwd
  4. spuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spuwen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. spuwen (gespuug; gespuw)
    spottande
  2. spuwen (braken; overgeven; kotsen; spugen)
    kräkande; spyende

Vertaal Matrix voor spuwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kräkande braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
spottande gespuug; gespuw; spuwen
spyende braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kräkas braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren
spy braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren

Wiktionary: spuwen


Cross Translation:
FromToVia
spuwen spotta spit — to evacuate saliva from the mouth
spuwen spotta cracher — rejeter violemment par la bouche
spuwen kasta; vräka jeterlancer avec la main ou de quelque autre manière.
spuwen kräkas; spy vomirrejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.