Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. traceren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor traceren (Nederlands) in het Zweeds

traceren:

traceren werkwoord (traceer, traceert, traceerde, traceerden, getraceerd)

  1. traceren (lokaliseren; opsporen; vinden)
    finna; uppspåra; efterforska
    • finna werkwoord (finner, fann, funnit)
    • uppspåra werkwoord (uppspårar, uppspårade, uppspårat)
    • efterforska werkwoord (efterforskar, efterforskade, efterforskat)
  2. traceren
    spåra
    • spåra werkwoord (spårar, spårade, spårat)

Conjugations for traceren:

o.t.t.
  1. traceer
  2. traceert
  3. traceert
  4. traceren
  5. traceren
  6. traceren
o.v.t.
  1. traceerde
  2. traceerde
  3. traceerde
  4. traceerden
  5. traceerden
  6. traceerden
v.t.t.
  1. heb getraceerd
  2. hebt getraceerd
  3. heeft getraceerd
  4. hebben getraceerd
  5. hebben getraceerd
  6. hebben getraceerd
v.v.t.
  1. had getraceerd
  2. had getraceerd
  3. had getraceerd
  4. hadden getraceerd
  5. hadden getraceerd
  6. hadden getraceerd
o.t.t.t.
  1. zal traceren
  2. zult traceren
  3. zal traceren
  4. zullen traceren
  5. zullen traceren
  6. zullen traceren
o.v.t.t.
  1. zou traceren
  2. zou traceren
  3. zou traceren
  4. zouden traceren
  5. zouden traceren
  6. zouden traceren
en verder
  1. ben getraceerd
  2. bent getraceerd
  3. is getraceerd
  4. zijn getraceerd
  5. zijn getraceerd
  6. zijn getraceerd
diversen
  1. traceer!
  2. traceert!
  3. getraceerd
  4. tracerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor traceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
efterforska lokaliseren; opsporen; traceren; vinden naspeuren; nasporen; navorsen
finna lokaliseren; opsporen; traceren; vinden menen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; van mening zijn
spåra traceren bijhouden; calqueren; checken; met pen overtekenen; nagaan; natrekken; overtrekken; verifiëren
uppspåra lokaliseren; opsporen; traceren; vinden