Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. troon:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor troon (Nederlands) in het Zweeds

troon:

troon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de troon (zetel; gestoelte)
    tron
    • tron zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor troon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tron gestoelte; troon; zetel

Verwante woorden van "troon":

  • tronen, troontje, troontjes

Wiktionary: troon


Cross Translation:
FromToVia
troon regering reign — The exercise of sovereign power
troon tron throne — ornate seat

Verwante vertalingen van troon