Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. trouweloosheid:
  2. trouweloos:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor trouweloosheid (Nederlands) in het Zweeds

trouweloosheid:

trouweloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de trouweloosheid (verraad; felonie)
    förräderi; förrådande
  2. de trouweloosheid (het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk)
    illojalitet; otrohet; trolöshet

Vertaal Matrix voor trouweloosheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förräderi felonie; trouweloosheid; verraad
förrådande felonie; trouweloosheid; verraad
illojalitet het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
otrohet het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
trolöshet het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förräderi dikvloeibaar

Verwante woorden van "trouweloosheid":


trouweloos:

trouweloos bijvoeglijk naamwoord

  1. trouweloos (afvallig)
    illojalt; illojal; otroget
  2. trouweloos (verraderlijk)
    förrädiskt; förrädisk; olojalt

Vertaal Matrix voor trouweloos:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förrädisk trouweloos; verraderlijk gevaarlijk; vals; verraderlijk
förrädiskt trouweloos; verraderlijk perfide; vals; verraderlijk
illojal afvallig; trouweloos ontrouw; overspelig
illojalt afvallig; trouweloos ontrouw; overspelig
olojalt trouweloos; verraderlijk
otroget afvallig; trouweloos onheus; ontrouw; overspelig

Verwante woorden van "trouweloos":


Wiktionary: trouweloos


Cross Translation:
FromToVia
trouweloos förrädisk; lömsk traître — Qui trahir, qui est capable de trahison.