Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitfoeteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitfoeteren (Nederlands) in het Zweeds

uitfoeteren:

uitfoeteren werkwoord (foeter uit, foetert uit, foeterde uit, foeterden uit, uitgefoeterd)

  1. uitfoeteren (uitschelden; uitkafferen; uitvloeken)
    skälla ut; gräla på
    • skälla ut werkwoord (skäller ut, skällde ut, skällt ut)
    • gräla på werkwoord (grälar på, grälade på, grälat på)

Conjugations for uitfoeteren:

o.t.t.
  1. foeter uit
  2. foetert uit
  3. foetert uit
  4. foeteren uit
  5. foeteren uit
  6. foeteren uit
o.v.t.
  1. foeterde uit
  2. foeterde uit
  3. foeterde uit
  4. foeterden uit
  5. foeterden uit
  6. foeterden uit
v.t.t.
  1. heb uitgefoeterd
  2. hebt uitgefoeterd
  3. heeft uitgefoeterd
  4. hebben uitgefoeterd
  5. hebben uitgefoeterd
  6. hebben uitgefoeterd
v.v.t.
  1. had uitgefoeterd
  2. had uitgefoeterd
  3. had uitgefoeterd
  4. hadden uitgefoeterd
  5. hadden uitgefoeterd
  6. hadden uitgefoeterd
o.t.t.t.
  1. zal uitfoeteren
  2. zult uitfoeteren
  3. zal uitfoeteren
  4. zullen uitfoeteren
  5. zullen uitfoeteren
  6. zullen uitfoeteren
o.v.t.t.
  1. zou uitfoeteren
  2. zou uitfoeteren
  3. zou uitfoeteren
  4. zouden uitfoeteren
  5. zouden uitfoeteren
  6. zouden uitfoeteren
en verder
  1. ben uitgefoeterd
  2. bent uitgefoeterd
  3. is uitgefoeterd
  4. zijn uitgefoeterd
  5. zijn uitgefoeterd
  6. zijn uitgefoeterd
diversen
  1. foeter uit!
  2. foetert uit!
  3. uitgefoeterd
  4. uitfoeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitfoeteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skälla ut afsnauwen; uitvallen tegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gräla på uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken beknorren
skälla ut uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken intimideren; ringeloren; tiranniseren; uitbrander geven