Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verlopen (Nederlands) in het Zweeds
verlopen:
-
verlopen (verstreken; beëindigd; vervallen; voorbij)
-
verlopen (onooglijk)
-
verlopen (aan lager wal)
-
verlopen (haveloos; sjofel; schamel; flodderig; sjofeltjes; pover; armoedig)
-
verlopen (verstrijken; voorbijgaan; vervallen; vergaan; aflopen)
Conjugations for verlopen:
o.t.t.
- verloop
- verloopt
- verloopt
- verlopen
- verlopen
- verlopen
o.v.t.
- verliep
- verliep
- verliep
- verliepen
- verliepen
- verliepen
v.t.t.
- ben verlopen
- bent verlopen
- is verlopen
- zijn verlopen
- zijn verlopen
- zijn verlopen
v.v.t.
- was verlopen
- was verlopen
- was verlopen
- waren verlopen
- waren verlopen
- waren verlopen
o.t.t.t.
- zal verlopen
- zult verlopen
- zal verlopen
- zullen verlopen
- zullen verlopen
- zullen verlopen
o.v.t.t.
- zou verlopen
- zou verlopen
- zou verlopen
- zouden verlopen
- zouden verlopen
- zouden verlopen
diversen
- verloop!
- verloopt!
- verlopen
- verlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verlopen
upphörd att gälla-
upphörd att gälla zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor verlopen:
Wiktionary: verlopen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verlopen | → löpa ut; gå ut | ↔ expire — become invalid |
• verlopen | → gå; fara; åka | ↔ aller — se déplacer jusqu'à un endroit. |
• verlopen | → sluta; fullborda; ända | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |
• verlopen | → backa; rygga; baklänges | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |