Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. wortel:
  2. wortelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wortel (Nederlands) in het Zweeds

wortel:

wortel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de wortel (kroot)
    rödbeta
  2. de wortel (peen)
    morot
    • morot [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wortel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
morot peen; wortel
rödbeta kroot; wortel

Verwante woorden van "wortel":

  • wortelen, wortels, worteltje, worteltjes

Verwante definities voor "wortel":

  1. deel van een plant dat onder de grond zit1
    • de wortels van de boom zijn erg dik1
  2. getal dat bestaat uit een getal dat met zichzelf vermenigvuldigd is1
    • de wortel uit negen is drie1
  3. plant waarvan je het ondergrondse deel kunt eten1
    • worteltjes hebben een oranje kleur1

Wiktionary: wortel


Cross Translation:
FromToVia
wortel morot carrot — orange root vegetable
wortel rot; rötter root — part of a plant
wortel rot; tandrot root — of a tooth
wortel källa root — primary source
wortel rot root — arithmetic: number or expression which when raised to a power gives the specified number or expression
wortel nollställe; rot root — analysis: zero of a function
wortel kvadratrot square root — number
wortel morot Karotteregional: die Möhre (Daucus carota ssp. sativus) allgemein
wortel morot MöhreWurzelgemüse einiger Arten aus der Familie der Doldenblütler
wortel morot carotte — Légume
wortel rot racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support.

wortel vorm van wortelen:

wortelen werkwoord (wortel, wortelt, wortelde, wortelden, geworteld)

  1. wortelen (wortel schieten; vastgroeien)
    ha rötter
    • ha rötter werkwoord (har rötter, hade rötter, haft rötter)

Conjugations for wortelen:

o.t.t.
  1. wortel
  2. wortelt
  3. wortelt
  4. wortelen
  5. wortelen
  6. wortelen
o.v.t.
  1. wortelde
  2. wortelde
  3. wortelde
  4. wortelden
  5. wortelden
  6. wortelden
v.t.t.
  1. ben geworteld
  2. bent geworteld
  3. is geworteld
  4. zijn geworteld
  5. zijn geworteld
  6. zijn geworteld
v.v.t.
  1. was geworteld
  2. was geworteld
  3. was geworteld
  4. waren geworteld
  5. waren geworteld
  6. waren geworteld
o.t.t.t.
  1. zal wortelen
  2. zult wortelen
  3. zal wortelen
  4. zullen wortelen
  5. zullen wortelen
  6. zullen wortelen
o.v.t.t.
  1. zou wortelen
  2. zou wortelen
  3. zou wortelen
  4. zouden wortelen
  5. zouden wortelen
  6. zouden wortelen
diversen
  1. wortel!
  2. wortelt!
  3. geworteld
  4. wortelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wortelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ha rötter vastgroeien; wortel schieten; wortelen

Verwante woorden van "wortelen":


Verwante vertalingen van wortel