Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. zegepralen:
  2. zegepraal:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zegepralen (Nederlands) in het Zweeds

zegepralen:

zegepralen werkwoord (zegepraal, zegepraalt, zegepraalde, zegepraalden, gezegepraald)

  1. zegepralen (triomferen)
    segra; triumfera
    • segra werkwoord (segrar, segrade, segrat)
    • triumfera werkwoord (triumferar, triumferade, triumferat)

Conjugations for zegepralen:

o.t.t.
  1. zegepraal
  2. zegepraalt
  3. zegepraalt
  4. zegepralen
  5. zegepralen
  6. zegepralen
o.v.t.
  1. zegepraalde
  2. zegepraalde
  3. zegepraalde
  4. zegepraalden
  5. zegepraalden
  6. zegepraalden
v.t.t.
  1. heb gezegepraald
  2. hebt gezegepraald
  3. heeft gezegepraald
  4. hebben gezegepraald
  5. hebben gezegepraald
  6. hebben gezegepraald
v.v.t.
  1. had gezegepraald
  2. had gezegepraald
  3. had gezegepraald
  4. hadden gezegepraald
  5. hadden gezegepraald
  6. hadden gezegepraald
o.t.t.t.
  1. zal zegepralen
  2. zult zegepralen
  3. zal zegepralen
  4. zullen zegepralen
  5. zullen zegepralen
  6. zullen zegepralen
o.v.t.t.
  1. zou zegepralen
  2. zou zegepralen
  3. zou zegepralen
  4. zouden zegepralen
  5. zouden zegepralen
  6. zouden zegepralen
diversen
  1. zegepraal!
  2. zegepraalt!
  3. gezegepraald
  4. zegepralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zegepralen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
segra triomferen; zegepralen
triumfera triomferen; zegepralen

Verwante woorden van "zegepralen":


zegepraal:

zegepraal [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de zegepraal (triomf)
    seger; triumph
    • seger [-en] zelfstandig naamwoord
    • triumph zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zegepraal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
seger triomf; zegepraal overwinning; triomf; zege; zelfoverwinning
triumph triomf; zegepraal

Verwante woorden van "zegepraal":


Wiktionary: zegepraal


Cross Translation:
FromToVia
zegepraal triumf triomphe — antiq|fr honneur accordé chez les Romains à des général d’armée après de grandes victoires, et qui consistait à faire une entrée pompeuse et solennelle dans Rome.