Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. zelfverzekerdheid:
  2. zelfverzekerd:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zelfverzekerdheid (Nederlands) in het Zweeds

zelfverzekerdheid:

zelfverzekerdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de zelfverzekerdheid (zelfvertrouwen; vastberadenheid; zekerheid; stelligheid)
    självförtroende; självtillit
  2. de zelfverzekerdheid (zelfbewustheid)
    självsäkerhet

Vertaal Matrix voor zelfverzekerdheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
självförtroende stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid
självsäkerhet zelfbewustheid; zelfverzekerdheid
självtillit stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
självsäkerhet doelbewust

Verwante woorden van "zelfverzekerdheid":


zelfverzekerdheid vorm van zelfverzekerd:

zelfverzekerd bijvoeglijk naamwoord

  1. zelfverzekerd
    självsäkert; självsäker

Vertaal Matrix voor zelfverzekerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
självsäker zelfverzekerd assertief; zelfbewust
självsäkert zelfverzekerd assertief; zelfbewust

Verwante woorden van "zelfverzekerd":