Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. jubel:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor jubel (Zweeds) in het Duits

jubel:

jubel [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. jubel (munterhet; hurrande)
    Gejohle; Gejubel
    • Gejohle [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gejubel [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor jubel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gejohle hurrande; jubel; munterhet förlöjligande; hån; hånskratt; rytande; vrålande; ylande
Gejubel hurrande; jubel; munterhet

Synoniemen voor "jubel":

  • hejarop

Wiktionary: jubel

jubel
noun
  1. Offenbarung großer Freude durch entsprechendes Verhalten in Gestik, Mimik, Stimme, Sprache