Overzicht
Zweeds naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ferier:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor ferier (Zweeds) in het Engels

ferier:

ferier zelfstandig naamwoord

  1. ferier (semester; lov)
    the holidays
    • holidays [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. ferier (parlamentsuppehåll; avbrott; paus)
    the recess
    • recess [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ferier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
holidays ferier; lov; semester
recess avbrott; ferier; parlamentsuppehåll; paus kostnadsreduktion; paus; rast; skreva; spricka; springa; utgiftsminskning; vrå
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
holidays ferier
recess urtagning

Synoniemen voor "ferier":


Wiktionary: ferier


Cross Translation:
FromToVia
ferier discharge; paying off; dismissal; lay-off; sack; spare time; time off; vacation; holiday; leave; leisure congépermission d’aller, de venir, de s’absenter, de se retirer.