Zweeds

Uitgebreide vertaling voor blandande (Zweeds) in het Nederlands

blandande:

blandande zelfstandig naamwoord

  1. blandande
    mengen; melêren; vermengen; het mixen
    • mengen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • melêren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • vermengen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • mixen [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor blandande:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
melêren blandande
mengen blandande
mixen blandande
vermengen blandande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mengen blanda; blanda sig i; bry sig; ingripa; lägga sig i; mixa; röra ihop
mixen blanda; mixa; röra
vermengen blanda; mixa; röra ihop

blanda:

blanda werkwoord (blandar, blandade, blandat)

  1. blanda (mixa; röra)
    mixen; roeren
    • mixen werkwoord (mix, mixt, mixte, mixten, gemixt)
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
  2. blanda
    door elkaar gooien
    • door elkaar gooien werkwoord (gooi door elkaar, gooit door elkaar, gooide door elkaar, gooiden door elkaar, door elkaar gegooid)
  3. blanda
    door elkaar halen; in de war maken
    • door elkaar halen werkwoord (haal door elkaar, haalt door elkaar, haalde door elkaar, haalden door elkaar, door elkaar gehaald)
    • in de war maken werkwoord (maak in de war, maakt in de war, maakte in de war, maakten in de war, in de war gemaakt)
  4. blanda
  5. blanda
  6. blanda (röra; mixa; agitera)
    verroeren
    • verroeren werkwoord (verroer, verroert, verroerde, verroerden, verroerd)
  7. blanda (mixa; röra ihop)
    mengen; vermengen; dooreenmengen
    • mengen werkwoord (meng, mengt, mengde, mengden, gemengd)
    • vermengen werkwoord (vermeng, vermengt, vermengde, vermengden, vermengd)
    • dooreenmengen werkwoord

Conjugations for blanda:

presens
  1. blandar
  2. blandar
  3. blandar
  4. blandar
  5. blandar
  6. blandar
imperfekt
  1. blandade
  2. blandade
  3. blandade
  4. blandade
  5. blandade
  6. blandade
framtid 1
  1. kommer att blanda
  2. kommer att blanda
  3. kommer att blanda
  4. kommer att blanda
  5. kommer att blanda
  6. kommer att blanda
framtid 2
  1. skall blanda
  2. skall blanda
  3. skall blanda
  4. skall blanda
  5. skall blanda
  6. skall blanda
conditional
  1. skulle blanda
  2. skulle blanda
  3. skulle blanda
  4. skulle blanda
  5. skulle blanda
  6. skulle blanda
perfekt particip
  1. har blandat
  2. har blandat
  3. har blandat
  4. har blandat
  5. har blandat
  6. har blandat
imperfekt particip
  1. hade blandat
  2. hade blandat
  3. hade blandat
  4. hade blandat
  5. hade blandat
  6. hade blandat
blandad
  1. blanda!
  2. blanda!
  3. blandad
  4. blandande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor blanda:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mengen blandande
mixen blandande
vermengen blandande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
door elkaar gooien blanda
door elkaar halen blanda
dooreenmengen blanda; mixa; röra ihop
in de war maken blanda göra svindlande
mengen blanda; mixa; röra ihop blanda sig i; bry sig; ingripa; lägga sig i
mixen blanda; mixa; röra
roeren blanda; mixa; röra flytta; flytta bort; kärna; röra; röra om
vermengen blanda; mixa; röra ihop
verroeren agitera; blanda; mixa; röra
ìn willekeurige volgorde weergeven blanda
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
willekeurige volgorde blanda

Synoniemen voor "blanda":


Wiktionary: blanda


Cross Translation:
FromToVia
blanda verwarren; in de war brengen; dooreenhalen confuse — to mix thoroughly
blanda mixen mix — use a mixer on
blanda vermengen mix — combine items from two or more sources normally kept separate
blanda mengen mix — stir two or more substances together
blanda schudden shuffle — to put in a random order
blanda mengen mischen — vermengen; kombinieren; vereinen (ohne spezielle Anordnung)
blanda mixen mixen — etwas, insbesondere alkoholische Getränke mischen
blanda mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen mélanger — Unir plusieurs choses ensemble pour former un tout
blanda draaien; keren; omdraaien; ronddraaien; wenden; wentelen; zwenken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; terugwijzen; heruitzenden; mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen; omkeren retourneraller de nouveau en un lieu.