Zweeds

Uitgebreide vertaling voor forma (Zweeds) in het Nederlands

forma:

forma werkwoord (formar, formade, format)

  1. forma (modellera; knåda)
    vormen; vorm geven; modelleren; boetseren
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven werkwoord
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • boetseren werkwoord (boetseer, boetseert, boetseerde, boetseerden, geboetseerd)
  2. forma (skapa)
    vormgeven
    • vormgeven werkwoord (geef vorm, geeft vorm, gaf vorm, gaven vorm, vormgegeven)
  3. forma (skapa)
    vervaardigen; kneden; vormen; modelleren; maken
    • vervaardigen werkwoord
    • kneden werkwoord (kneed, kneedt, kneedde, kneedden, gekneed)
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
  4. forma (skulptera; karva)
    beeldhouwen
    • beeldhouwen werkwoord (houw beeld, houwt beeld, houwde beeld, houwden beeld, beeldgehouwen)
  5. forma (skapa; modellera)
    fatsoeneren
    • fatsoeneren werkwoord (fatsoeneer, fatsoeneert, fatsoeneerde, fatsoeneerden, gefatsoeneerd)
  6. forma (utforma; redigera; designa; )
    stileren
    • stileren werkwoord (stileer, stileert, stileerde, stileerden, gestileerd)

Conjugations for forma:

presens
  1. formar
  2. formar
  3. formar
  4. formar
  5. formar
  6. formar
imperfekt
  1. formade
  2. formade
  3. formade
  4. formade
  5. formade
  6. formade
framtid 1
  1. kommer att forma
  2. kommer att forma
  3. kommer att forma
  4. kommer att forma
  5. kommer att forma
  6. kommer att forma
framtid 2
  1. skall forma
  2. skall forma
  3. skall forma
  4. skall forma
  5. skall forma
  6. skall forma
conditional
  1. skulle forma
  2. skulle forma
  3. skulle forma
  4. skulle forma
  5. skulle forma
  6. skulle forma
perfekt particip
  1. har format
  2. har format
  3. har format
  4. har format
  5. har format
  6. har format
imperfekt particip
  1. hade format
  2. hade format
  3. hade format
  4. hade format
  5. hade format
  6. hade format
blandad
  1. forma!
  2. forma!
  3. formad
  4. formande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor forma:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
maken fabricera; hopmontering; hopsättning; skapande
vervaardigen hopmontering; hopsättning
vormen civilserad
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beeldhouwen forma; karva; skulptera
boetseren forma; knåda; modellera
fatsoeneren forma; modellera; skapa
kneden forma; skapa
maken forma; skapa designa; fabricera; godgöra; göra; iståndsätta; konstruera; laga; producera; reparera; skapa; uppfinna; återställa
modelleren forma; knåda; modellera; skapa
stileren designa; forma; formge; kreera; redigera; styla; utforma
vervaardigen forma; skapa fabricera; göra; producera
vorm geven forma; knåda; modellera
vormen forma; knåda; modellera; skapa formge; föda
vormgeven forma; skapa

Synoniemen voor "forma":


Wiktionary: forma


Cross Translation:
FromToVia
forma afschilderen; schilderen; uitbeelden; uitschilderen zeichnen(transitiv); im übertragenen Sinne: schildern; (in literarischen Darbietungen und Texten) Figuren, Charaktere mittels Zeichen, Sprachstil, Gesten, in Haltung und Miene interagierend handeln lassen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van forma