Zweeds

Uitgebreide vertaling voor resande (Zweeds) in het Nederlands

resande:

resande bijvoeglijk naamwoord

  1. resande
    ambulant; trekkend
  2. resande
    rondreizend

resande [-en] zelfstandig naamwoord

  1. resande (passagerare)
    de reiziger
    – iemand die een tocht maakt 1
    • reiziger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • de reiziger kwam laat in het hotel aan1
    de inzittende
    de passagier
    – reiziger die meerijdt 1
    • passagier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • ik kan drie passagiers meenemen in deze auto1
  2. resande
    verrijzing
  3. resande
    de passagier

Vertaal Matrix voor resande:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inzittende passagerare; resande
passagier passagerare; resande
reiziger passagerare; resande
verrijzing resande
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ambulant resande
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rondreizend resande
trekkend resande

Synoniemen voor "resande":


Wiktionary: resande


Cross Translation:
FromToVia
resande passagier; opvarende; reiziger fare — paying passenger
resande reis travel — act of traveling
resande reiziger voyageur — Celui, celle qui voyage.

resande vorm van resa:

resa [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. resa
    de reis; de expeditie; de trektocht; de mars; de toer; de tocht; de rit
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • expeditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • trektocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mars [de ~] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. resa
    de reis
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. resa (utflykt; tur; tripp; exkursion)
    de reis; de excursie; de uitstapje; de rit; de dagreis; de tournee; de toer; de gang; de tocht
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • excursie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uitstapje [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dagreis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tournee [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

resa werkwoord (reser, reste, rest)

  1. resa (upphöja; höja)
    verhogen; ophogen
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen werkwoord (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  2. resa (resa upp; ställa upp; räta upp)
    rechtop zetten; omhoogbrengen

Conjugations for resa:

presens
  1. reser
  2. reser
  3. reser
  4. reser
  5. reser
  6. reser
imperfekt
  1. reste
  2. reste
  3. reste
  4. reste
  5. reste
  6. reste
framtid 1
  1. kommer att resa
  2. kommer att resa
  3. kommer att resa
  4. kommer att resa
  5. kommer att resa
  6. kommer att resa
framtid 2
  1. skall resa
  2. skall resa
  3. skall resa
  4. skall resa
  5. skall resa
  6. skall resa
conditional
  1. skulle resa
  2. skulle resa
  3. skulle resa
  4. skulle resa
  5. skulle resa
  6. skulle resa
perfekt particip
  1. har rest
  2. har rest
  3. har rest
  4. har rest
  5. har rest
  6. har rest
imperfekt particip
  1. hade rest
  2. hade rest
  3. hade rest
  4. hade rest
  5. hade rest
  6. hade rest
blandad
  1. res!
  2. res!
  3. rest
  4. resande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor resa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dagreis exkursion; resa; tripp; tur; utflykt
excursie exkursion; resa; tripp; tur; utflykt tripp; utflykt
expeditie resa expedition
gang exkursion; resa; tripp; tur; utflykt fart; gång; hastighet; korridor; passage
mars resa
reis exkursion; resa; tripp; tur; utflykt
rit exkursion; resa; tripp; tur; utflykt rundresa; utflykt
tocht exkursion; resa; tripp; tur; utflykt luftutsugning
toer exkursion; resa; tripp; tur; utflykt duktighet; gå på en runda; händighet; omlopp; omloppsbana; prestation; rundresa; skicklighet; utflykt
tournee exkursion; resa; tripp; tur; utflykt bana; färd; rundresa; sträcka; tur; väg
trektocht resa
uitstapje exkursion; resa; tripp; tur; utflykt eskapad; nöjesresa; snedsprång; tripp; utflykt
verhogen trava upp
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogbrengen resa; resa upp; räta upp; ställa upp
ophogen höja; resa; upphöja resa upp
rechtop zetten resa; resa upp; räta upp; ställa upp
verhogen höja; resa; upphöja höjas; resa sig; stegras

Synoniemen voor "resa":


Wiktionary: resa


Cross Translation:
FromToVia
resa recht overeind staan; stekelig reageren bristle — to be on one's guard
resa vertrekken depart — to leave
resa gaan go — to move from a place to another that is further away (jump)
resa trip; trektocht; reis journey — trip, a voyage
resa trekken; op trektocht gaan; rondtrekken; reizen; rondreizen journey — to travel, to make a trip or voyage
resa zoektocht; streeftocht quest — journey or effort in pursuit of a goal
resa reizen travel — to be on a journey
resa tocht trip — a journey
resa reis voyage — long journey; especially by ship
resa reis ReiseFortbewegung von einem Ausgangspunkt zu einem entfernten Ort mit dortigem Aufenthalt und wieder zurück
resa reizen voyager — Faire un voyage, se déplacer selon un itinéraire d’une certaine longueur à destination d’une autre ville, d’un autre pays.

Computer vertaling door derden: