Zweeds

Uitgebreide vertaling voor retad (Zweeds) in het Nederlands

retad:

retad bijvoeglijk naamwoord

  1. retad (rörd)
    aangedaan; bewogen; geroerd

Vertaal Matrix voor retad:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangedaan retad; rörd förskräcklig angripen av något; förskräckliga angripen av något; påsatt
bewogen retad; rörd emotionellt; känslig; känsligt; oroligt; tumultartad; tumultartat; turbulent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geroerd retad; rörd förskräcklig angripen av något; förskräckliga angripen av något

retas:

retas werkwoord (retas, retades)

  1. retas (driva med; skoja med)
    in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen
  2. retas (raljera; begå dumheter)
    een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen
    • een poets bakken werkwoord (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
    • dollen werkwoord (dol, dolt, dolde, dolden, gedold)
    • streek uithalen werkwoord (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
    • gekscheren werkwoord (gekscheer, gekscheert, gekscheerde, gekscheerden, gegekscheerd)
    • schertsen werkwoord (scherts, schertst, schertste, schertsten, geschertst)
    • grappen werkwoord (grap, grapt, grapte, grapten, gegrapt)
    • malligheid uithalen werkwoord (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
    • gekheid uithalen werkwoord (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)

Conjugations for retas:

presens
  1. retas
  2. retas
  3. retas
  4. retas
  5. retas
  6. retas
imperfekt
  1. retades
  2. retades
  3. retades
  4. retades
  5. retades
  6. retades
blandad
  1. retas
  2. retas
  3. retad
  4. retande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor retas:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schertsen nöje; skoj; skämt
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dollen begå dumheter; raljera; retas leka runt; springa vilt som en häst
een poets bakken begå dumheter; raljera; retas
foppen driva med; retas; skoja med lura
gekheid uithalen begå dumheter; raljera; retas
gekscheren begå dumheter; raljera; retas
grappen begå dumheter; raljera; retas
in de maling nemen driva med; retas; skoja med ha roligt; skoja
malligheid uithalen begå dumheter; raljera; retas
schertsen begå dumheter; raljera; retas
streek uithalen begå dumheter; raljera; retas
te pakken nemen driva med; retas; skoja med
voor de gek houden driva med; retas; skoja med

Synoniemen voor "retas":


reta:

reta werkwoord (retar, retade, retat)

  1. reta (provocera; uppröra; hetsa)
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken werkwoord (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. reta (irritera; störa; förarga)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    • irriteren werkwoord (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren werkwoord (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  3. reta (kittla; locka)
    kittelen; kietelen
    • kittelen werkwoord (kittel, kittelt, kittelde, kittelden, gekitteld)
    • kietelen werkwoord (kietel, kietelt, kietelde, kietelden, gekieteld)
  4. reta (provocera)
    ontlokken
    • ontlokken werkwoord (ontlok, ontlokt, ontlokte, ontlokten, ontlokt)
  5. reta (gnida)
    sjaggeren

Conjugations for reta:

presens
  1. retar
  2. retar
  3. retar
  4. retar
  5. retar
  6. retar
imperfekt
  1. retade
  2. retade
  3. retade
  4. retade
  5. retade
  6. retade
framtid 1
  1. kommer att reta
  2. kommer att reta
  3. kommer att reta
  4. kommer att reta
  5. kommer att reta
  6. kommer att reta
framtid 2
  1. skall reta
  2. skall reta
  3. skall reta
  4. skall reta
  5. skall reta
  6. skall reta
conditional
  1. skulle reta
  2. skulle reta
  3. skulle reta
  4. skulle reta
  5. skulle reta
  6. skulle reta
perfekt particip
  1. har retat
  2. har retat
  3. har retat
  4. har retat
  5. har retat
  6. har retat
imperfekt particip
  1. hade retat
  2. hade retat
  3. hade retat
  4. hade retat
  5. hade retat
  6. hade retat
blandad
  1. reta!
  2. reta!
  3. retad
  4. retande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor reta:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ophitsen anstiftelse
provoceren provocerande; utlockande
uitlokken provocerande; utlockande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding geven tot hetsa; provocera; reta; uppröra
ergeren förarga; irritera; reta; störa
irriteren förarga; irritera; reta; störa
kietelen kittla; locka; reta
kittelen kittla; locka; reta
ontlokken provocera; reta
op de zenuwen werken förarga; irritera; reta; störa
ophitsen hetsa; provocera; reta; uppröra agna; följa; jaga efter; locka
provoceren hetsa; provocera; reta; uppröra driva på; uppmana; uppmuntra
sjaggeren gnida; reta
uitdagen hetsa; provocera; reta; uppröra tjata
uitlokken hetsa; provocera; reta; uppröra
vervelen förarga; irritera; reta; störa tråka ut; vara uttråkad

Synoniemen voor "reta":


Wiktionary: reta


Cross Translation:
FromToVia
reta stimuleren; aansporen; prikkelen stimulate — to encourage into action
reta plagen tease — to poke fun at
reta aanwakkeren; opwinden; prikkelen; verhitten; werken op exciter — Engager, porter à.
reta provoceren; tarten; tergen; uitdagen; uitlokken; uittarten provoquerinciter, exciter.