Zweeds

Uitgebreide vertaling voor stormar (Zweeds) in het Nederlands

stormar:

stormar zelfstandig naamwoord

  1. stormar
    de stormen
    • stormen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor stormar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stormen stormar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stormen blåsa hårt

storma:

storma werkwoord (stormar, stormade, stormat)

  1. storma (attackera; angripa; anfalla)
    aanvallen; attaqueren; overvallen; bestormen
    • aanvallen werkwoord (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)
    • attaqueren werkwoord (attaqueer, attaqueert, attaqueerde, attaqueerden, geattaqueerd)
    • overvallen werkwoord (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)
    • bestormen werkwoord (bestorm, bestormt, bestormde, bestormden, bestormd)
  2. storma (förbanna; svära; rasa)
    ketteren
    • ketteren werkwoord (ketter, kettert, ketterde, ketterden, geketterd)
  3. storma (rasa; dundra)
    razen; woeden; tekeergaan
    • razen werkwoord (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • woeden werkwoord (woed, woedt, woedde, woedden, gewoed)
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
  4. storma (rusa; störta)
    stormlopen
    • stormlopen werkwoord (loop storm, loopt storm, liep storm, liepen storm, stormgelopen)
  5. storma (bryta ut i raseri; rasa; dundra)
    tekeergaan; uitvaren; uit de slof schieten; donderen
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • uitvaren werkwoord (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)
    • donderen werkwoord (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)

Conjugations for storma:

presens
  1. stormar
  2. stormar
  3. stormar
  4. stormar
  5. stormar
  6. stormar
imperfekt
  1. stormade
  2. stormade
  3. stormade
  4. stormade
  5. stormade
  6. stormade
framtid 1
  1. kommer att storma
  2. kommer att storma
  3. kommer att storma
  4. kommer att storma
  5. kommer att storma
  6. kommer att storma
framtid 2
  1. skall storma
  2. skall storma
  3. skall storma
  4. skall storma
  5. skall storma
  6. skall storma
conditional
  1. skulle storma
  2. skulle storma
  3. skulle storma
  4. skulle storma
  5. skulle storma
  6. skulle storma
perfekt particip
  1. har stormat
  2. har stormat
  3. har stormat
  4. har stormat
  5. har stormat
  6. har stormat
imperfekt particip
  1. hade stormat
  2. hade stormat
  3. hade stormat
  4. hade stormat
  5. hade stormat
  6. hade stormat
blandad
  1. storma!
  2. storma!
  3. stormad
  4. stormande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor storma:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvallen attakera; slaganfall; överfalla
attaqueren attakera; överfalla
donderen dundrande
stormlopen anstormning; rusning; tillströmning
uitvaren läggning ut; löpning ut; sjösättning
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvallen anfalla; angripa; attackera; storma
attaqueren anfalla; angripa; attackera; storma
bestormen anfalla; angripa; attackera; storma hopa; lägga i hög; uppstapla; överhopa
donderen bryta ut i raseri; dundra; rasa; storma åska
ketteren förbanna; rasa; storma; svära
overvallen anfalla; angripa; attackera; storma överrumpla
razen dundra; rasa; storma gå an; härja; rasa; skrika; skrika högt; skräna; skråla; tjuta; vråla
stormlopen rusa; storma; störta
tekeergaan bryta ut i raseri; dundra; rasa; storma gå an; härja; rasa; skrika; skrika högt; skräna; skråla; tjuta; vråla
uit de slof schieten bryta ut i raseri; dundra; rasa; storma
uitvaren bryta ut i raseri; dundra; rasa; storma avsegla; hissa segel; segla
woeden dundra; rasa; storma
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overvallen skedd

Synoniemen voor "storma":


Verwante vertalingen van stormar