Zweeds

Uitgebreide synoniemen voor liv in het Zweeds

liv:

liv [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. liv
    liv; livsväg; existens; varande
    • liv [-ett] zelfstandig naamwoord
    • livsväg zelfstandig naamwoord
    • existens [-en] zelfstandig naamwoord
    • varande zelfstandig naamwoord
  2. liv
    liv; livslängd; hållbarhet
  3. liv
    liv
    • liv [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. liv
    kackalorum; oväsen; liv; uppståndelse; oreda; sorl; kiv
    • kackalorum [-ett] zelfstandig naamwoord
    • oväsen zelfstandig naamwoord
    • liv [-ett] zelfstandig naamwoord
    • uppståndelse [-en] zelfstandig naamwoord
    • oreda [-en] zelfstandig naamwoord
    • sorl [-ett] zelfstandig naamwoord
    • kiv [-ett] zelfstandig naamwoord
  5. liv
    flöde; brådska; ståhej; liv; väsen; rusning
    • flöde [-ett] zelfstandig naamwoord
    • brådska [-en] zelfstandig naamwoord
    • ståhej [-ett] zelfstandig naamwoord
    • liv [-ett] zelfstandig naamwoord
    • väsen zelfstandig naamwoord
    • rusning [-en] zelfstandig naamwoord
  6. liv
    liv; larm; oväsen; tumult; bräk
    • liv [-ett] zelfstandig naamwoord
    • larm [-ett] zelfstandig naamwoord
    • oväsen zelfstandig naamwoord
    • tumult [-ett] zelfstandig naamwoord
    • bräk [-en] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "liv":


Verwante synoniemen voor liv