Overzicht


Zweeds

Uitgebreide synoniemen voor pastor in het Zweeds

pastor:

pastor [-en] zelfstandig naamwoord

  1. pastor
    präst; pastor; kyrkoherde
    • präst [-en] zelfstandig naamwoord
    • pastor [-en] zelfstandig naamwoord
    • kyrkoherde [-en] zelfstandig naamwoord
  2. pastor
    präst; pastor; kyrkans man
  3. pastor
    präst; herde; pastor
    • präst [-en] zelfstandig naamwoord
    • herde [-en] zelfstandig naamwoord
    • pastor [-en] zelfstandig naamwoord
  4. pastor
    präst; pastor
    • präst [-en] zelfstandig naamwoord
    • pastor [-en] zelfstandig naamwoord
  5. pastor
    präst; pastor; kaplan; kyrkoadjunkt

Alternatieve synoniemen voor "pastor":