Duits

Uitgebreide vertaling voor Kappe (Duits) in het Nederlands

Kappe:

Kappe [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Kappe (Mütze; Hut; Kopfbedeckung)
    de pet; het hoofddeksel
    • pet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hoofddeksel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Kappe (Überdachung; Decke; Plane; )
    het dak; de overdekking; afdekkap; de koepel; de kap; de overkapping
    • dak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • overdekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afdekkap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • koepel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • overkapping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. die Kappe (Deckel)
    de bolster; de schaal; de schil; de dop
    • bolster [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schaal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schil [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. die Kappe (Barett; Mütze; Uniformmütze)
    de muts; de baret
    • muts [de ~] zelfstandig naamwoord
    • baret [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. die Kappe (Mütze; Kopfbedeckung)
    het hoofddeksel; de muts
    • hoofddeksel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • muts [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. die Kappe
    bolkap; bolsegment
  7. die Kappe (Kopfbedeckung; Mütze; Hut)
    het hoofddeksel; de hoofdbedekking

Vertaal Matrix voor Kappe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekkap Bedeckung; Decke; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Plane; Uniformmütze; Überdachung
baret Barett; Kappe; Mütze; Uniformmütze
bolkap Kappe
bolsegment Kappe
bolster Deckel; Kappe
dak Bedeckung; Decke; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Plane; Uniformmütze; Überdachung
dop Deckel; Kappe Glasglocke; Glocke; Käseglocke; Verschlusskappe
hoofdbedekking Hut; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze
hoofddeksel Hut; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze Decke; Schutzdach; Verdeck; Überdachung
kap Bedeckung; Decke; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Plane; Uniformmütze; Überdachung Decke; Schutzdach; Verdeck; Überdachung
koepel Bedeckung; Decke; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Plane; Uniformmütze; Überdachung Gewölbe; Haube; Helm; Helmdach; Helmdächer; Kuppel; Kuppelgewölbe; Pavillion
muts Barett; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Uniformmütze
overdekking Bedeckung; Decke; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Plane; Uniformmütze; Überdachung Bedeckung
overkapping Bedeckung; Decke; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze; Plane; Uniformmütze; Überdachung
pet Hut; Kappe; Kopfbedeckung; Mütze
schaal Deckel; Kappe Gefäß; Kaserole; Muschel; Schale; Schälchen; Schüssel; Schüsselchen; Stollen
schil Deckel; Kappe Schale

Synoniemen voor "Kappe":


Wiktionary: Kappe

Kappe
noun
  1. een gecastreerde ram

Cross Translation:
FromToVia
Kappe beschermingskap; kap hood — protective cover
Kappe deksel top — lid, cap, cover
Kappe baret; kapje; muts; pet bonnet — Coiffure.
Kappe baret; kapje; muts; pet toquesorte de coiffure sans bords ou à très petits bords.

kappen:

kappen werkwoord (kappe, kappst, kappt, kappte, kapptet, gekappt)

  1. kappen (Bäume fällen; umhauen; hacken; )
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen werkwoord (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • bomen kappen werkwoord
    • vellen werkwoord (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken werkwoord (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)
  2. kappen (abhauen; abhouwen)
    afkappen; afhouwen; afhakken
    • afkappen werkwoord (kap af, kapt af, kapte af, kapten af, afgekapt)
    • afhouwen werkwoord (houw af, houwt af, houwde af, houwden af, afgehouwen)
    • afhakken werkwoord (hak af, hakt af, hakte af, hakten af, afgehakt)
  3. kappen (Abnormal intrigieren; grabbeln; backen; )
    obsederen
    • obsederen werkwoord (obsedeer, obsedeert, obsedeerde, obsedeerden, geobsedeerd)

Conjugations for kappen:

Präsens
  1. kappe
  2. kappst
  3. kappt
  4. kappen
  5. kappt
  6. kappen
Imperfekt
  1. kappte
  2. kapptest
  3. kappte
  4. kappten
  5. kapptet
  6. kappten
Perfekt
  1. habe gekappt
  2. hast gekappt
  3. hat gekappt
  4. haben gekappt
  5. habt gekappt
  6. haben gekappt
1. Konjunktiv [1]
  1. kappe
  2. kappest
  3. kappe
  4. kappen
  5. kappet
  6. kappen
2. Konjunktiv
  1. kappte
  2. kapptest
  3. kappte
  4. kappten
  5. kapptet
  6. kappten
Futur 1
  1. werde kappen
  2. wirst kappen
  3. wird kappen
  4. werden kappen
  5. werdet kappen
  6. werden kappen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kappen
  2. würdest kappen
  3. würde kappen
  4. würden kappen
  5. würdet kappen
  6. würden kappen
Diverses
  1. kappe!
  2. kappt!
  3. kappen Sie!
  4. gekappt
  5. kappend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhakken Abkappen
afhouwen Abkappen
hakken Schuhabsätze
houwen Schmisse
kappen Aufhören; Ausscheiden; Umhacken; Umhauen
omhakken Umhacken; Umhauen
vellen Bälge; Umhacken; Umhauen; Umsägen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhakken abhauen; abhouwen; kappen
afhouwen abhauen; abhouwen; kappen
afkappen abhauen; abhouwen; kappen abhauen; abkappen
bomen kappen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
hakken Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen feinhacken; hacken; hobeln; in Stücke hacken
houwen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
kappen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen einschneiden; knipsen; schneiden
obsederen Abnormal intrigieren; ausspielen; backen; ballen; eingreifen; einpacken; erfassen; ergreifen; erhaschen; erobern; erwischen; fangen; fassen; faszinieren; fesseln; festnehmen; gehen; grabbeln; greifen; hervorholen; intrigieren; kappen; knutschen; kriegen; packen; schmieden; verhaften
omhakken Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen
vellen Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen

Synoniemen voor "kappen":


Wiktionary: kappen

kappen
verb
  1. in aantal doen verminderen
  2. met een snelle slag met een mes of bijl een verbinding verbreken