Duits

Uitgebreide vertaling voor anheben (Duits) in het Nederlands

anheben:

anheben werkwoord (hebe an, hebst an, hebt an, hob an, hobt an, angehoben)

  1. anheben (anfangen; beginnen; starten; einsetzen; aufnehmen)
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  2. anheben (starten; beginnen; einsetzen; )
    beginnen; op gang komen; inzetten; intreden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • op gang komen werkwoord
    • inzetten werkwoord (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • intreden werkwoord (treed in, treedt in, trad in, traden in, ingetreden)
  3. anheben (aufheben; hochziehen; erheben; )
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
    heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
    • omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • omhoogheffen werkwoord (hef omhoog, heft omhoog, hief omhoog, hieven omhoog, omhooggeheven)
    optillen
    – omhoog brengen 1
    • optillen werkwoord (til op, tilt op, tilde op, tilden op, opgetild)
      • hij tilde de zware stoel op1
  4. anheben (hochheben; heben; erheben; )
    heffen; omhoog doen
  5. anheben (emporheben; heben; aufheben; )
    omhoogheffen; naar boven tillen

Conjugations for anheben:

Präsens
  1. hebe an
  2. hebst an
  3. hebt an
  4. heben an
  5. hebt an
  6. heben an
Imperfekt
  1. hob an
  2. hobst an
  3. hob an
  4. hoben an
  5. hobt an
  6. hoben an
Perfekt
  1. habe angehoben
  2. hast angehoben
  3. hat angehoben
  4. haben angehoben
  5. habt angehoben
  6. haben angehoben
1. Konjunktiv [1]
  1. hebe an
  2. hebest an
  3. hebe an
  4. heben an
  5. hebet an
  6. heben an
2. Konjunktiv
  1. höbe an
  2. höbest an
  3. höbe an
  4. höben an
  5. höbet an
  6. höben an
Futur 1
  1. werde anheben
  2. wirst anheben
  3. wird anheben
  4. werden anheben
  5. werdet anheben
  6. werden anheben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anheben
  2. würdest anheben
  3. würde anheben
  4. würden anheben
  5. würdet anheben
  6. würden anheben
Diverses
  1. heb an!
  2. hebt an!
  3. heben Sie an!
  4. angehoben
  5. anhebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anheben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen Anfangen
beginnen Anfangen
inzetten Anfangen; Angehen; Anheben; Anstimmen; Bereitstellung; Einlage; Einsetzen; Geldeinsatz; Softwarebereitstellung
lichten Lichten
opheffen Aufheben; Beenden; Beendigen; Widerrufen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten
beginnen abheben; anfangen; anheben; antreten; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten anfangen; beginnen; einleiten; einläuten; starten
heffen anheben; aufheben; aufhöhen; aufstocken; ausheben; emporheben; erheben; erhöhen; heben; hinaufbringen; hinaufgehen; hinaufschrauben; hochheben; hochnehmen; hochschrauben; hochziehen aufbringen; aufholen; aufziehen; emporheben; hochheben; hochziehen
intreden abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten
inzetten abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten Einsatz zeigen; eine Wette machen; einsetzen; verwetten; wetten
lichten anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen Briefkasten leeren; aufleuchten; beseitigen; blitzen; dämmern; entfernen; entnehmen; fortbringen; fortschaffen; herauslösen; herausziehen; leuchten; nach oben ziehen; tagen; vertreiben; wegschaffen; wegtun
naar boven tillen anheben; aufheben; emporheben; heben; hochheben; hochnehmen; hochziehen hinauftragen
omhoog brengen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
omhoog doen anheben; aufhöhen; aufstocken; erheben; erhöhen; heben; hinaufgehen; hinaufschrauben; hochheben; hochschrauben
omhoogheffen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
op gang komen abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten
opheffen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen abbrechen; abreißen; abschaffen; anbrechen; annullieren; aufbringen; aufdecken; aufdröseln; aufheben; aufholen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; aufziehen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; emporheben; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; hochheben; hochziehen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; wider'rufen; widerrufen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
optillen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen
starten anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; anschalten; anschneiden; aufwerfen; einleiten; einläuten; einschalten
tillen anheben; aufheben; ausheben; emporheben; erheben; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen bemogeln; beschwindeln; übertölpeln
van start gaan anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten

Synoniemen voor "anheben":


Wiktionary: anheben


Cross Translation:
FromToVia
anheben opheffen lift — to raise