Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor converse (Engels) in het Nederlands

converse:

to converse werkwoord (converses, conversed, conversing)

  1. to converse (talk; discuss)
    praten; spreken; converseren
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • spreken werkwoord
    • converseren werkwoord (converseer, converseert, converseerde, converseerden, geconverseerd)
  2. to converse (have a conversation; speak; communicate; talk)
    spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren
    • spreken werkwoord
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
    • een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
    • communiceren werkwoord (communiceer, communiceert, communiceerde, communiceerden, gecommuniceerd)
  3. to converse (to be busy; talk)
    in gesprek zijn; bezet zijn
    • in gesprek zijn werkwoord (ben in gesprek, bent in gesprek, is in gesprek, was in gesprek, waren in gesprek, in gesprek geweest)
    • bezet zijn werkwoord
  4. to converse (talk; chat)
    praten; kouten; kwekken
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • kouten werkwoord (kout, koutte, koutten, gekout)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)

Conjugations for converse:

present
  1. converse
  2. converse
  3. converses
  4. converse
  5. converse
  6. converse
simple past
  1. conversed
  2. conversed
  3. conversed
  4. conversed
  5. conversed
  6. conversed
present perfect
  1. have conversed
  2. have conversed
  3. has conversed
  4. have conversed
  5. have conversed
  6. have conversed
past continuous
  1. was conversing
  2. were conversing
  3. was conversing
  4. were conversing
  5. were conversing
  6. were conversing
future
  1. shall converse
  2. will converse
  3. will converse
  4. shall converse
  5. will converse
  6. will converse
continuous present
  1. am conversing
  2. are conversing
  3. is conversing
  4. are conversing
  5. are conversing
  6. are conversing
subjunctive
  1. be conversed
  2. be conversed
  3. be conversed
  4. be conversed
  5. be conversed
  6. be conversed
diverse
  1. converse!
  2. let's converse!
  3. conversed
  4. conversing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor converse:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezet zijn converse; talk; to be busy
communiceren communicate; converse; have a conversation; speak; talk communicate
converseren converse; discuss; talk
een conversatie hebben communicate; converse; have a conversation; speak; talk
in contact staan communicate; converse; have a conversation; speak; talk
in gesprek zijn converse; talk; to be busy
kouten chat; converse; talk
kwekken chat; converse; talk blab; chat; chatter; croak; have a conversation; narrate; quack; rattle; relate; speak; talk; tell
praten chat; communicate; converse; discuss; have a conversation; speak; talk blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell
spreken communicate; converse; discuss; have a conversation; speak; talk blab; chat; chatter; have a conversation; narrate; rattle; relate; speak; talk; tell
- discourse
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- reversed; transposed
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- talk

Verwante woorden van "converse":

  • conversely

Synoniemen voor "converse":


Verwante definities voor "converse":

  1. turned about in order or relation1
  2. of words so related that one reverses the relation denoted by the other1
    • `parental' and `filial' are converse terms1
  3. a proposition obtained by conversion1
  4. carry on a conversation1

Wiktionary: converse

converse
noun
  1. opposite
verb
  1. to engage in conversation
converse
verb
  1. een geprek voeren