Frans

Uitgebreide vertaling voor proposer (Frans) in het Nederlands

proposer:

proposer werkwoord (propose, proposes, proposons, proposez, )

  1. proposer
    voorstellen; voorslaan
    • voorstellen werkwoord (stel voor, stelt voor, stelde voor, stelden voor, voorgesteld)
    • voorslaan werkwoord (sla voor, slaat voor, sloeg voor, sloegen voor, voorgeslagen)
  2. proposer (offrir; présenter)
    aanbieden; indienen
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
    • indienen werkwoord (dien in, dient in, diende in, dienden in, ingediend)
  3. proposer (émettre l'opinion; postuler; se présenter comme postulant; )
    stellen; poneren; naar voren brengen; opperen
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  4. proposer (recommander; conseiller; nommer; )
    aanbevelen; voordragen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren
    • aanbevelen werkwoord (beveel aan, beveelt aan, beval aan, bevolen aan, aanbevolen)
    • voordragen werkwoord (draag voor, draagt voor, droeg voor, droegen voor, voorgedragen)
    • aanraden werkwoord (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • nomineren werkwoord (nomineer, nomineert, nomineerde, nomineerden, genomineerd)
  5. proposer (lancer; avancer)
    opperen; poneren; aanvoeren; te berde brengen
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
  6. proposer (avancer; présenter)
    naar voren brengen; opperen; poneren
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
  7. proposer (présenter; montrer; exposer; faire voir)
    tonen; voorleggen; presenteren; laten zien; offreren; aanbieden
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • voorleggen werkwoord (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • offreren werkwoord (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
  8. proposer (faire une proposition; avancer; aborder)
  9. proposer (suggérer; lancer; entamer; avancer; soulever)
    suggereren; naar voren brengen; opperen
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  10. proposer (offrir; présenter; donner; promettre; faire une offre de)
    aanbieden; offreren; presenteren
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
    • offreren werkwoord (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
  11. proposer (présenter; soumettre; suggérer)
    voorleggen; ter overweging geven
    • voorleggen werkwoord (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • ter overweging geven werkwoord (geef ter overweging, geeft ter overweging, gaf ter overweging, gaven ter overweging, ter overweging gegeven)
  12. proposer (faire une offre de; offrir; promettre)
    uitloven
    • uitloven werkwoord (loof uit, looft uit, loofde uit, loofden uit, uitgelooft)
  13. proposer (mettre sur la table; alléguer; soulever; )
    ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • entameren werkwoord
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • op tafel leggen werkwoord
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  14. proposer (valoir; introduire; avancer)
    inbrengen; geld opleveren
  15. proposer (postuler; présumer; présupposer)
    vooronderstellen; postuleren
    • vooronderstellen werkwoord (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)
    • postuleren werkwoord (postuleer, postuleert, postuleerde, postuleerden, gepostuleerd)
  16. proposer (entamer la conversation; ouvrir; entamer; )
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • entameren werkwoord
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • gesprek aanknopen werkwoord
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)

Conjugations for proposer:

Présent
  1. propose
  2. proposes
  3. propose
  4. proposons
  5. proposez
  6. proposent
imparfait
  1. proposais
  2. proposais
  3. proposait
  4. proposions
  5. proposiez
  6. proposaient
passé simple
  1. proposai
  2. proposas
  3. proposa
  4. proposâmes
  5. proposâtes
  6. proposèrent
futur simple
  1. proposerai
  2. proposeras
  3. proposera
  4. proposerons
  5. proposerez
  6. proposeront
subjonctif présent
  1. que je propose
  2. que tu proposes
  3. qu'il propose
  4. que nous proposions
  5. que vous proposiez
  6. qu'ils proposent
conditionnel présent
  1. proposerais
  2. proposerais
  3. proposerait
  4. proposerions
  5. proposeriez
  6. proposeraient
passé composé
  1. ai proposé
  2. as proposé
  3. a proposé
  4. avons proposé
  5. avez proposé
  6. ont proposé
divers
  1. propose!
  2. proposez!
  3. proposons!
  4. proposé
  5. proposant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor proposer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanknopen attaché; boutonné; lié
aansnijden fait d'entamer
aanvoeren direction; tête
entameren fait d'entamer
inbrengen mettre dedans
laten zien démonstration
opwerpen jeter en l'air; lancer
poneren postulat; proposition
stellen postulat; proposition
tonen acte de montrer; démonstration; représentation
vooronderstellen hypothèse; supposition
voorstellen propositions
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbevelen appuyer; conseiller; nommer; patronner; proposer; préconiser; présenter; recommander recommander
aanbieden donner; exposer; faire une offre de; faire voir; montrer; offrir; promettre; proposer; présenter donner; offrir; remettre aux mains
aankaarten aborder; alléguer; avancer; citer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; présenter; soulever entamer
aanknopen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer commencer; débuter; démarrer; engager; entamer; lier; nouer
aanraden appuyer; conseiller; nommer; patronner; proposer; préconiser; présenter; recommander conseiller; donner un avis; préconiser; recommander
aansnijden aborder; alléguer; avancer; citer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; présenter; soulever entamer
aanvoeren aborder; alléguer; avancer; citer; entamer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever administrer; avancer; avancer des arguments; avoir le commandement; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; ordonner; piloter; présider
een voorstel doen aborder; avancer; faire une proposition; proposer
entameren aborder; alléguer; avancer; citer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; présenter; soulever
geld opleveren avancer; introduire; proposer; valoir
gesprek aanknopen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer
iemand recommanderen appuyer; conseiller; nommer; patronner; proposer; préconiser; présenter; recommander
inbrengen avancer; introduire; proposer; valoir ajouter; avoir influence; contribuer qc à; emboîter; encastrer; enchâsser; enclaver; entrer; faire entrer; incorporer; insérer; intercaler; introduire; mettre dans
indienen offrir; proposer; présenter
laten zien exposer; faire voir; montrer; proposer; présenter démontrer; exposer; faire voir; manifester; mettre au jour; montrer; offrir; présenter; sortir pour montrer
naar voren brengen avancer; entamer; lancer; postuler; proposer; présenter; présupposer; se présenter comme postulant; soulever; suggérer; émettre l'opinion aborder; avancer qc; mettre qc en avance; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer
nomineren appuyer; conseiller; nommer; patronner; proposer; préconiser; présenter; recommander
offreren donner; exposer; faire une offre de; faire voir; montrer; offrir; promettre; proposer; présenter
op tafel leggen aborder; alléguer; citer; entamer; invoquer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever entamer
openen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer agrandir; construire; construire en plus; desserrer; déboucher; déboulonner; déboutonner; découvrir; dénouer; développer; déverrouiller; dévisser; enfler; exposer; frayer; gonfler; grossir; inaugurer; introduire; lever; mettre à nu; ouvrir; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; publier; rajouter une aile; rendre accessible; rendre public; révéler; s'amplifier; s'enfler; se dilater; tourner; élargir; étendre; évaser
opperen aborder; alléguer; avancer; citer; entamer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; postuler; proposer; présenter; présupposer; se présenter comme postulant; soulever; suggérer; émettre l'opinion
opwerpen aborder; alléguer; avancer; citer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; présenter; soulever jeter en l'air; lancer; lancer en l'air
poneren avancer; entamer; lancer; postuler; proposer; présenter; présupposer; se présenter comme postulant; soulever; émettre l'opinion
postuleren postuler; proposer; présumer; présupposer
presenteren donner; exposer; faire une offre de; faire voir; montrer; offrir; promettre; proposer; présenter exposer; faire voir; montrer; offrir; présenter
starten aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer activer; allumer; amorcer; annoncrer; brancher sur; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; faire fonctionner; faire marcher; inaugurer; lancer; mettre en circuit; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher; établir le contact
stellen avancer; entamer; lancer; postuler; proposer; présupposer; se présenter comme postulant; soulever; émettre l'opinion argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
suggereren avancer; entamer; lancer; proposer; soulever; suggérer apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer
te berde brengen aborder; alléguer; avancer; citer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; présenter; soulever
ter overweging geven proposer; présenter; soumettre; suggérer
ter sprake brengen aborder; alléguer; avancer; citer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer; présenter; soulever aborder; attiser; entamer; mettre quelque chose sur le tapis; ranimer; raviver; évoquer
tonen exposer; faire voir; montrer; proposer; présenter exhiber; exposer; faire voir; faire étalage de; manifester; montrer; offrir; présenter; révéler; étaler
uitloven faire une offre de; offrir; promettre; proposer
voordragen appuyer; conseiller; nommer; patronner; proposer; préconiser; présenter; recommander chanter; déclamer; déclamer des vers; réciter
voorleggen exposer; faire voir; montrer; proposer; présenter; soumettre; suggérer
vooronderstellen postuler; proposer; présumer; présupposer
voorslaan proposer
voorstellen proposer activer; amorcer; commencer à; donner le signal du départ pour; envoyer; introduire; lancer

Synoniemen voor "proposer":


Wiktionary: proposer

proposer
verb
  1. mettre en avant, de vive voix ou par écrit, pour qu’on l’examiner, pour qu’on en délibérer.
proposer
verb
  1. ditr|nld aanreiken, bieden, offreren, presenteren
  2. iets voorstellen
  3. een suggestie doen
  4. een plan voorleggen

Cross Translation:
FromToVia
proposer eisen; om; verzoeken; aanvragen beantragen — einen Antrag auf etwas, jemanden stellen
proposer aanbieden; presenteren empfehlen — (reflexiv) sich beziehungsweise seine Dienste für einen bestimmten Zweck zur Verfügung stellen; in Betracht kommen
proposer voorstellen; aandragen vorschlagen — (transitiv): einen Vorschlag machen; eine Empfehlung machen, die abgelehnt werden kann
proposer voorstellen propose — to suggest a plan or course of action
proposer voorstellen suggest — to ask for without demanding

Verwante vertalingen van proposer