Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. benauwd:
  2. benauwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor benauwd (Nederlands) in het Duits

benauwd:

benauwd bijvoeglijk naamwoord

  1. benauwd (bedompt; drukkend; muf)
    bedrängt; dumpf; beklemmt
  2. benauwd (benard; zorgwekkend; kritiek; )
    bedrängt
  3. benauwd (zwoel; broeierig)
    schwühl; drückend

Vertaal Matrix voor benauwd:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- angstig; bang; muf
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrängt bedompt; benard; benauwd; drukkend; ernstig; hachelijk; kritiek; muf; penibel; zorgelijk; zorgwekkend beklemd; beklemmend; bekneld; benauwend; geklemd; klemgereden; klemgezet
beklemmt bedompt; benauwd; drukkend; muf beklemd; beklemmend; benauwend; geklemd
drückend benauwd; broeierig; zwoel beklemmend; klemmend; klemzittend; knellend; nijpend; smartelijk
dumpf bedompt; benauwd; drukkend; muf afgedempt; banaal; beslagen; doezelig; dof; duf; gedempt; glansloos; grauwkleurig; grijs; grof; laag-bij-de-grond; lomp; mat; niet helder; onduidelijk; plat; platvloers; schunnig; soezerig; suf; triviaal; vaag; vunzig
schwühl benauwd; broeierig; zwoel

Verwante woorden van "benauwd":

  • benauwdheid, benauwder, benauwdere, benauwdst, benauwdste

Synoniemen voor "benauwd":


Antoniemen van "benauwd":


Verwante definities voor "benauwd":

  1. voelen dat er iets ergs met je kan gebeuren1
    • hij was benauwd dat hij zijn baan zou verliezen1
  2. met te weinig adem1
    • ik heb het de laatste tijd erg benauwd1
  3. met te weinig frisse lucht1
    • het is benauwd hier in huis, doe een raam open!1

Wiktionary: benauwd

benauwd
adjective
  1. moeilijk ademend
  2. angstig
benauwd
adjective
  1. das Wetter und die Luft betreffend: unangenehm heiß und feucht

Cross Translation:
FromToVia
benauwd düster gloomy — affected with, or expressing, gloom; melancholy
benauwd erstickend; schwül; Stick-; stickig étouffant — Qui faire que l’on étouffer.

benauwen:

benauwen werkwoord (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)

  1. benauwen (beklemmen)
    bedrängen; beklemmen
    • bedrängen werkwoord (bedränge, bedrängst, bedrängt, bedrängte, bedrängtet, bedrängt)
    • beklemmen werkwoord (beklemme, beklemmst, beklemmt, beklemmte, beklemmtet, beklemmt)
  2. benauwen (beangstigen)
    beängstigen; sorgen
    • beängstigen werkwoord (beängstige, beängstigst, beängstigt, beängstigte, beängstigtet, beängstigt)
    • sorgen werkwoord (sorge, sorgst, sorgt, sorgte, sorgtet, gesorgt)

Conjugations for benauwen:

o.t.t.
  1. benauw
  2. benauwt
  3. benauwt
  4. benauwen
  5. benauwen
  6. benauwen
o.v.t.
  1. benauwde
  2. benauwde
  3. benauwde
  4. benauwden
  5. benauwden
  6. benauwden
v.t.t.
  1. heb benauwd
  2. hebt benauwd
  3. heeft benauwd
  4. hebben benauwd
  5. hebben benauwd
  6. hebben benauwd
v.v.t.
  1. had benauwd
  2. had benauwd
  3. had benauwd
  4. hadden benauwd
  5. hadden benauwd
  6. hadden benauwd
o.t.t.t.
  1. zal benauwen
  2. zult benauwen
  3. zal benauwen
  4. zullen benauwen
  5. zullen benauwen
  6. zullen benauwen
o.v.t.t.
  1. zou benauwen
  2. zou benauwen
  3. zou benauwen
  4. zouden benauwen
  5. zouden benauwen
  6. zouden benauwen
diversen
  1. benauw!
  2. benauwt!
  3. benauwd
  4. benauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor benauwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrängen beklemmen; benauwen
beklemmen beklemmen; benauwen
beängstigen beangstigen; benauwen ongerust maken
sorgen beangstigen; benauwen bekommeren; bezorgd zijn; leiden tot iets; verzorgen; zich zorgen maken; zorg dragen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iets

Wiktionary: benauwen

benauwen
verb
  1. (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken

Cross Translation:
FromToVia
benauwen bedrücken distress — cause strain or anxiety
benauwen beängstigen; beunruhigen préoccuperoccuper fortement l’esprit, l’absorber tout entier.