Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. loens:
  2. loensen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor loens in het Nederlands

loens:

loens bijvoeglijk naamwoord

  1. loens
    loensend; scheel; loens

Verwante woorden van "loens":

  • loense

loens vorm van loensen:

loensen werkwoord (loens, loenst, loenste, loensten, geloenst)

  1. loensen
    loensen
    • loensen werkwoord (loens, loenst, loenste, loensten, geloenst)

Conjugations for loensen:

o.t.t.
  1. loens
  2. loenst
  3. loenst
  4. loensen
  5. loensen
  6. loensen
o.v.t.
  1. loenste
  2. loenste
  3. loenste
  4. loensten
  5. loensten
  6. loensten
v.t.t.
  1. heb geloenst
  2. hebt geloenst
  3. heeft geloenst
  4. hebben geloenst
  5. hebben geloenst
  6. hebben geloenst
v.v.t.
  1. had geloenst
  2. had geloenst
  3. had geloenst
  4. hadden geloenst
  5. hadden geloenst
  6. hadden geloenst
o.t.t.t.
  1. zal loensen
  2. zult loensen
  3. zal loensen
  4. zullen loensen
  5. zullen loensen
  6. zullen loensen
o.v.t.t.
  1. zou loensen
  2. zou loensen
  3. zou loensen
  4. zouden loensen
  5. zouden loensen
  6. zouden loensen
diversen
  1. loens!
  2. loenst!
  3. geloenst
  4. loensend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze