Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. loens:
  2. loensen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor loens (Nederlands) in het Spaans

loens:

loens bijvoeglijk naamwoord

  1. loens (scheel; loensend)
    bizqueando; bizco

Vertaal Matrix voor loens:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bizco scheeloog
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bizco loens; loensend; scheel
bizqueando loens; loensend; scheel

Verwante woorden van "loens":

  • loense

loensen:

loensen werkwoord (loens, loenst, loenste, loensten, geloenst)

  1. loensen
    bizquear; mirar bizco

Conjugations for loensen:

o.t.t.
  1. loens
  2. loenst
  3. loenst
  4. loensen
  5. loensen
  6. loensen
o.v.t.
  1. loenste
  2. loenste
  3. loenste
  4. loensten
  5. loensten
  6. loensten
v.t.t.
  1. heb geloenst
  2. hebt geloenst
  3. heeft geloenst
  4. hebben geloenst
  5. hebben geloenst
  6. hebben geloenst
v.v.t.
  1. had geloenst
  2. had geloenst
  3. had geloenst
  4. hadden geloenst
  5. hadden geloenst
  6. hadden geloenst
o.t.t.t.
  1. zal loensen
  2. zult loensen
  3. zal loensen
  4. zullen loensen
  5. zullen loensen
  6. zullen loensen
o.v.t.t.
  1. zou loensen
  2. zou loensen
  3. zou loensen
  4. zouden loensen
  5. zouden loensen
  6. zouden loensen
diversen
  1. loens!
  2. loenst!
  3. geloenst
  4. loensend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor loensen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bizquear loensen
mirar bizco loensen staren; turen

Wiktionary: loensen

loensen
verb
  1. scheel kijken

Cross Translation:
FromToVia
loensen mirar de soslayo squint — to look or glance sideways
loensen bizquear; bizcar loucher — Être atteint de strabisme, en parlant d'une personne.

Computer vertaling door derden: