Duits
Uitgebreide vertaling voor sprengen (Duits) in het Engels
sprengen:
-
sprengen (explodieren lassen)
make or let explode-
make or let explode werkwoord
-
-
sprengen (besprenkeln; sprenkeln; besprengen; einsprengen)
Conjugations for sprengen:
Präsens
- sprenge
- sprengst
- sprengt
- sprengen
- sprengt
- sprengen
Imperfekt
- sprengte
- sprengtest
- sprengte
- sprengten
- sprengtet
- sprengten
Perfekt
- habe gesprengt
- hast gesprengt
- hat gesprengt
- haben gesprengt
- habt gesprengt
- haben gesprengt
1. Konjunktiv [1]
- sprenge
- sprengest
- sprenge
- sprengen
- sprenget
- sprengen
2. Konjunktiv
- sprengte
- sprengtest
- sprengte
- sprengten
- sprengtet
- sprengten
Futur 1
- werde sprengen
- wirst sprengen
- wird sprengen
- werden sprengen
- werdet sprengen
- werden sprengen
1. Konjunktiv [2]
- würde sprengen
- würdest sprengen
- würde sprengen
- würden sprengen
- würdet sprengen
- würden sprengen
Diverses
- spreng!
- sprengt!
- sprengen Sie!
- gesprengt
- sprengend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor sprengen:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| blast | Ausbruch; Ausladung; Bums; Explosion; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß; plötzlliche Enladung | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| blast | kritisieren | |
| make or let explode | explodieren lassen; sprengen | |
| sprinkle | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | ausgießen; ausreiben; ausschütten; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; begießen; besprengen; bespritzen; besprühen; beträufeln; bewässern; hineingießen; schütten; spritzen; sprühen; streuen; stürzen; verteilen |
| strew | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | |
| Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| blast | sprengen | |
| Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| blast | entsetzlich; furchtbar; fürchterlich; gewaltig; grauenerregend; grausig; gräßlich; jammervoll; mörderisch; schauderhaft; scheußlich; schrecken erregend; schrecklich; schändlich; teuflisch; tierisch; verteufelt |