Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Anrichten:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anrichten (Duits) in het Spaans

Anrichten:

Anrichten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anrichten (Verursachen)
    el provocar; el causar
    • provocar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • causar [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. Anrichten (Vorbereiten; Herrichten)
    la preparación

Vertaal Matrix voor Anrichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
causar Anrichten; Verursachen
preparación Anrichten; Herrichten; Vorbereiten Vorbearbeitung; Vorbereitung; Vorwerk
provocar Anrichten; Verursachen Piesacken; Provozieren; Quälen; Sekkieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
causar anregen; anreizen; anrichten; anstiften; antun; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; auslösen; bewirken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; herbeiführen; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen; zubringen; zufügen
provocar aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; anregen; anreizen; anrichten; anschüren; anspornen; anstiften; antreiben; antun; aufhetzen; aufjagen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; auslösen; ausmachen; ausnehmen; bejauchzen; beleben; belästigen; bestimmen; bewirken; brutal vorgehen; einflüstern; eingeben; einhelfen; einschüchtern; eitern; entlocken; ermessen; ermuntern; ermutigen; erwecken; erzeugen; feiern; foppen; forttreiben; herausfordern; herauslocken; herbeiführen; hervorrufen; jemanden zu etwas ermuntern; jubeln; komplimentieren; martern; motivieren; neubeleben; nötigen; piesacken; plagen; prophezeien; provozieren; provuzieren; quälen; raten; reizen; schikanieren; schinden; schätzen; schüren; sich eklig benehmen; soufflieren; stimulieren; striezen; suggerieren; taxieren; triezen; tyrannisieren; unterstützen; veranlassen; veranschlagen; verarschen; vergraulen; verladen; verursachen; vorhersagen; vorsagen; vorschlagen; vorsichhertreiben; vorwärtstreiben; wecken; weg ekeln; wegekeln; zujauchzen; zujubeln; zuraten; zusetzen; zusprechen; ärgern; überschlagen