Duits
Uitgebreide vertaling voor versorgen (Duits) in het Spaans
versorgen:
-
versorgen (behandeln)
tratar; elaborar; labrar; atender a; asistir de-
tratar werkwoord
-
elaborar werkwoord
-
labrar werkwoord
-
atender a werkwoord
-
asistir de werkwoord
-
-
versorgen (für etwas sorgen; sorgen; pflegen; verpflegen)
-
versorgen (zu etwas führen; sorgen)
-
versorgen (Sorge tragen für jemanden; pflegen)
-
versorgen (pflegen; verpflegen)
-
versorgen (sorgen; pflegen; verpflegen)
preocuparse-
preocuparse werkwoord
-
-
versorgen (finanziell unterstützen; unterhalten; ernähren; aushalten)
-
versorgen
Conjugations for versorgen:
Präsens
- versorge
- versorgst
- versorgt
- versorgen
- versorgt
- versorgen
Imperfekt
- versorgte
- versorgtest
- versorgte
- versorgten
- versorgtet
- versorgten
Perfekt
- habe versorgt
- hast versorgt
- hat versorgt
- haben versorgt
- habt versorgt
- haben versorgt
1. Konjunktiv [1]
- versorge
- versorgest
- versorge
- versorgen
- versorget
- versorgen
2. Konjunktiv
- versorgte
- versorgtest
- versorgte
- versorgten
- versorgtet
- versorgten
Futur 1
- werde versorgen
- wirst versorgen
- wird versorgen
- werden versorgen
- werdet versorgen
- werden versorgen
1. Konjunktiv [2]
- würde versorgen
- würdest versorgen
- würde versorgen
- würden versorgen
- würdet versorgen
- würden versorgen
Diverses
- versorg!
- versorgt!
- versorgen Sie!
- versorgt
- versorgend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor versorgen:
Synoniemen voor "versorgen":
Wiktionary: versorgen
versorgen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• versorgen | → atender; cuidar | ↔ verzorgen — (overgankelijk) erop toezien dat een persoon of een dier het nodige verkrijgt |
• versorgen | → proveer; abastecer; suministrar | ↔ supply — to provide, make available for use |
• versorgen | → abastecer; proveer | ↔ munir — garnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet. |
• versorgen | → abastecer; proveer | ↔ pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général) |
• versorgen | → cuidar; atender a; cuidar de; curar; medicar | ↔ soigner — avoir soin de quelqu’un ou de quelque chose. |