Duits

Uitgebreide vertaling voor springen (Duits) in het Frans

springen:

springen werkwoord (springe, springst, springt, sprang, spranget, gesprungen)

  1. springen (einen Sprung machen; hinunterspringen; hinabspringen)
    sauter; bondir
    • sauter werkwoord (saute, sautes, sautons, sautez, )
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
  2. springen (aufspringen)
    bondir; faire un bond; sauter en l'air
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
    • faire un bond werkwoord
    • sauter en l'air werkwoord
  3. springen (schnelllaufen; rennen; laufen; )
    courir; faire de la course; sprinter; se ruer; se précipiter; filer; galoper
    • courir werkwoord (cours, court, courons, courez, )
    • faire de la course werkwoord
    • sprinter werkwoord (sprinte, sprintes, sprintons, sprintez, )
    • se ruer werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • filer werkwoord (file, files, filons, filez, )
    • galoper werkwoord (galope, galopes, galopons, galopez, )
  4. springen (explodieren; bersten; zerspringen)
    crever; péter; éclater; fendre; exploser; se fendre; exploder; se fêler; faire explosion; se fissurer; crevasser; se gercer; éclater en morceaux
    • crever werkwoord (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • péter werkwoord (pète, pètes, pétons, pétez, )
    • éclater werkwoord (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • fendre werkwoord (fends, fend, fendons, fendez, )
    • exploser werkwoord (explose, exploses, explosons, explosez, )
    • se fendre werkwoord
    • exploder werkwoord (explode, explodes, explodons, explodez, )
    • se fêler werkwoord
    • faire explosion werkwoord
    • se fissurer werkwoord
    • crevasser werkwoord (crevasse, crevasses, crevassons, crevassez, )
    • se gercer werkwoord
  5. springen (hüpfen)
    houblonner
    • houblonner werkwoord (houblonne, houblonnes, houblonnons, houblonnez, )
  6. springen (einspringen; hineinspringen; einhelfen)
    être enfoncer; être renforcé; remplacer; suppléer; donner suite; donner suite à; rentrer dans; sauter dans
    • être enfoncer werkwoord
    • être renforcé werkwoord
    • remplacer werkwoord (remplace, remplaces, remplaçons, remplacez, )
    • suppléer werkwoord (supplée, supplées, suppléons, suppléez, )
    • donner suite werkwoord
    • donner suite à werkwoord
    • rentrer dans werkwoord
    • sauter dans werkwoord
  7. springen (zerspringen)
    rompre
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
  8. springen (überspringen; hinüberspringen; herüberspringen)
  9. springen (eilen; jagen; laufen; )

Conjugations for springen:

Präsens
  1. springe
  2. springst
  3. springt
  4. springen
  5. springt
  6. springen
Imperfekt
  1. sprang
  2. sprangst
  3. sprang
  4. sprangen
  5. spranget
  6. sprangen
Perfekt
  1. bin gesprungen
  2. bist gesprungen
  3. ist gesprungen
  4. sind gesprungen
  5. seid gesprungen
  6. sind gesprungen
1. Konjunktiv [1]
  1. springe
  2. springest
  3. springe
  4. springen
  5. springet
  6. springen
2. Konjunktiv
  1. spränge
  2. sprängest
  3. spränge
  4. sprängen
  5. spränget
  6. sprängen
Futur 1
  1. werde springen
  2. wirst springen
  3. wird springen
  4. werden springen
  5. werdet springen
  6. werden springen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde springen
  2. würdest springen
  3. würde springen
  4. würden springen
  5. würdet springen
  6. würden springen
Diverses
  1. spring!
  2. springt!
  3. springen Sie!
  4. gesprungen
  5. springend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor springen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fendre Abspaltung
sprinter Jogger; Läufer; Schnelläufer; Sprinter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bondir aufspringen; einen Sprung machen; hinabspringen; hinunterspringen; springen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen
courir eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen aufjagen; auftreiben; eilen; ein Rennen fahren; einRennenfahren; erbeuten; ernähren; füttern; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnell laufen; speisen; verpflegen; wetzen
crevasser bersten; explodieren; springen; zerspringen bersten; durchhauen; durchschneiden; platzen; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; zerspringen
crever bersten; explodieren; springen; zerspringen abkratzen; bersten; dahingehen; durchstechen; durchstoßen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; krepieren; platzen; sterben; umkommen; verenden; verscheiden; versterben; zerspringen; zugrunde gehen
donner suite einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen
donner suite à einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen bewilligen; einwilligen; erlauben; genehmigen; gewähren; gut heißen; vergönnen
exploder bersten; explodieren; springen; zerspringen explodieren; platzen
exploser bersten; explodieren; springen; zerspringen auseinanderplatzen; bersten; explodieren; explodieren lassen; platzen; sprengen; zerspringen
faire de la course eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen ein Rennen fahren; galoppieren; rennen
faire explosion bersten; explodieren; springen; zerspringen
faire un bond aufspringen; springen
fendre bersten; explodieren; springen; zerspringen aufbrechen; aufgliedern; aufreißen; aufteilen; auseinanderreißen; bersten; dividieren; durchhauen; durchschneiden; einreissen; einreißen; entzweireißen; gliedern; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; platzen; reißen; scheiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; teilen; trennen; zerfetzen; zerhacken; zerreißen; zerspringen
filer eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen; ausbrechen; ausreißen; ausrücken; aussteigen; davoneilen; davonlaufen; desertieren; durchbrennen; durchgehen; eilen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten; fortlaufen; fortrennen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; schattieren; schnell laufen; sehr früh abhouwen; surren; von zu Hause ausreißen; weglaufen; wegrennen; wetzen
galoper eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; schnell laufen; wetzen
houblonner hüpfen; springen
péter bersten; explodieren; springen; zerspringen
remplacer einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen abtragen; auswechseln; außer Kraft setzen; einfallen; einspringen; erneuern; erneutaufstellen; erneutunterbringen; ersetzen; ersetzt; innovieren; stellvertreten; tilgen; vertreten; überschreiben
rentrer dans einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen
rompre springen; zerspringen abbrechen; abknacken; abreißen; anbrechen; aufbrechen; aufdröseln; aufgehen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; bersten; beschädigen; brechen; durchstoßen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entweihen; entwirren; entzwei gehen; forcieren; freilassen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputt gehen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; losreißen; lösen; platzen; sabotieren; scheiden; trennen; unterbrechen; verderben; verpesten; verseuchen; vorsätzlich kaputtmachen; wegreißen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zerschlagen; zerspringen; zerstören; zertrümmern
sauter einen Sprung machen; hinabspringen; hinunterspringen; springen Kastanien rösten; auseinanderplatzen; auslassen; aussetzen; bumsen; ficken; hacken; hinken; hinüberspringen; hüpfen; klappern; klimpern; klingeln; klingen; klirren; miteinander schlafen; rasseln; rattern; rumpeln; rütteln; vögeln; übergehen; überschlagen; überspringen
sauter dans einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen hereinspringen; hineinspringen
sauter en l'air aufspringen; springen
sauter par dessus herüberspringen; hinüberspringen; springen; überspringen
se dépêcher eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen antreten; aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; wetzen; zutreten
se fendre bersten; explodieren; springen; zerspringen bersten; durchhauen; durchschneiden; eine Schiene anbringen; platzen; schienen; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; zerhacken; zerspringen
se fissurer bersten; explodieren; springen; zerspringen bersten; platzen; zerspringen
se fêler bersten; explodieren; springen; zerspringen bersten; platzen; zerspringen
se gercer bersten; explodieren; springen; zerspringen aufspringen; bersten; platzen
se presser eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen aufjagen; auftreiben; beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; sputen; stauen; wetzen
se précipiter eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; tragen; wettlaufen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; beeilen; belagern; bestürmen; eilen; einfliegen; einstürmen; hasten; herabstürzen; hereinbrechen; hereinfliegen; hetzen; hineinfliegen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; sputen; stürmen; wetzen
se ruer eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; belagern; bestürmen
sprinter eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen galoppieren; hetzen; rasen; rennen; spurten
suppléer einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen anfüllen; füllen
éclater bersten; explodieren; springen; zerspringen abspringen; aufbersten; aufbrechen; auflösen; aufspringen; auseinanderplatzen; ballern; bersten; brüllen; bumsen; donnern; explodieren; herausbrechen; hervorbrechen; hineinfallen; hinfallen; knallen; krachen; losbrechen; maulen; platzen; plumpsen; plätschern; rasen; schmettern; schmollen; toben; tosen; waten; wüten; wütend sein; zerspringen; zerspringen in kleine Stückchen; zusammenbrechen
éclater en morceaux bersten; explodieren; springen; zerspringen bersten; explodieren; platzen; zerspringen
être enfoncer einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen
être renforcé einhelfen; einspringen; hineinspringen; springen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sauter sprengen

Synoniemen voor "springen":


Wiktionary: springen

springen
  1. hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen
  2. sich mehr oder weniger elegant fallen lassen
  3. von Glas, Eis, Stein usw.: plötzlich Risse (Sprünge) bekommen
springen
noun
  1. bond que fait une pierre plate et léger jetée obliquement sur la surface de l’eau.
verb
  1. S’élancer en l’air

Cross Translation:
FromToVia
springen brancher branch — to jump to a different location in a program, especially as the result of a conditional statement
springen sauter jump — propel oneself rapidly upward such that momentum causes the body to become airborne
springen sauter jump — cause oneself to leave an elevated location and fall downward
springen bondir; sauter leap — to jump
springen sauter spring — to jump or leap
springen sauter springen — na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van springen