Duits

Uitgebreide vertaling voor vertut (Duits) in het Frans

vertun:

vertun werkwoord (vertue, vertuest, vertut, vertat, vertan)

  1. vertun (verschwenden; verderben; vergeuden; )
    gaspiller; gâcher; dissiper; dépenser follement
    • gaspiller werkwoord (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • dissiper werkwoord (dissipe, dissipes, dissipons, dissipez, )
  2. vertun (vertrödeln; bummeln; vergeuden)
    dissiper; gaspiller
    • dissiper werkwoord (dissipe, dissipes, dissipons, dissipez, )
    • gaspiller werkwoord (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
  3. vertun (verprassen; verschwenden; vergeuden; wegschmeißen; verhunzen)
    claquer son argent; gâcher; gaspiller; dilapider; dépenser follement; jeter
    • claquer son argent werkwoord
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • gaspiller werkwoord (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
    • dilapider werkwoord (dilapide, dilapides, dilapidons, dilapidez, )
    • jeter werkwoord (jette, jettes, jetons, jetez, )
  4. vertun (verpfuschen)
    bousiller; gâcher
    • bousiller werkwoord (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
  5. vertun (vergießen; gießen; verschwenden; vergeuden; kleckern)
    répandre; verser; épandre; épancher; faire couler
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )
    • verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, )
    • épandre werkwoord (épands, épand, épandons, épandez, )
    • épancher werkwoord
    • faire couler werkwoord

Conjugations for vertun:

Präsens
  1. vertue
  2. vertuest
  3. vertut
  4. vertuen
  5. vertut
  6. vertuen
Imperfekt
  1. vertat
  2. verast
  3. vertat
  4. vertan
  5. vertat
  6. vertan
Perfekt
  1. habe vertan
  2. hast vertan
  3. hat vertan
  4. haben vertan
  5. habt vertan
  6. haben vertan
1. Konjunktiv [1]
  1. vertue
  2. vertuest
  3. vertue
  4. vertuen
  5. vertuet
  6. vertuen
2. Konjunktiv
  1. vertäte
  2. vertätest
  3. vertäte
  4. vertäten
  5. vertätet
  6. vertäten
Futur 1
  1. werde vertun
  2. wirst vertun
  3. wird vertun
  4. werden vertun
  5. werdet vertun
  6. werden vertun
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vertun
  2. würdest vertun
  3. würde vertun
  4. würden vertun
  5. würdet vertun
  6. würden vertun
Diverses
  1. vertue!
  2. vertut!
  3. vertuen Sie!
  4. vertan
  5. vertund
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vertun:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bousiller verpfuschen; vertun aufbrechen; basteln; beschädigen; brechen; entweihen; ganz kaputt und auseinander holen; handarbeiten; herumbasteln; kaputtmachen; pfuschen; stümpern; verderben; verpesten; verseuchen; zerbrechen
claquer son argent vergeuden; verhunzen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen beleihen; seineErsparnisseverprassen; vergeuden; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen
dilapider vergeuden; verhunzen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen
dissiper bummeln; verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertrödeln; vertun auseinanderstieben; auseinandertreiben; sich verbreiten; versprengen; zersteuen
dépenser follement verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen beleihen; seineErsparnisseverprassen; vergeuden; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen
faire couler gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun versenken
gaspiller bummeln; verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verprassen; verschwenden; vertrödeln; vertun; wegschmeißen beleihen; seineErsparnisseverprassen; verderben; vergeuden; verpesten; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen; verseuchen
gâcher verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen abfaulen; ausfaulen; entarten; entstellen; faulen; fummeln; gerinnen; herumpfuschen; korrumpieren; pfuschen; sauer werden; stümpern; verderben; verfaulen; vergällen; verhunzen; verkommen lassen; verlottern; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verseuchen; verwahrlosen lassen; wegfaulen
jeter vergeuden; verhunzen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen abwerfen; beseitigen; entfernen; herunterwerfen; hinabstossen; hinauswerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; kugeln; loswerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen; wegschmeißen; werfen; zuschütten; zuwerfen
répandre gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun Geschichte erzählen; ausbreiten; auslegen; ausplappern; ausplaudern; ausposaunen; ausreiben; ausschwatzen; ausschwermen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; austragen; bereitlegen; bereitstellen; berichten; deklamieren; denunzieren; distribuieren; durchsagen; eine Nachricht austragen; erliegen; erzählen; herumerzählen; herumreichen; melden; mitteilen; reden; sagen; sich ausspreiten; sprechen; streuen; teilen; unterliegen; verbreiten; verraten; verteilen; weitererzählen; zurechtlegen; zuteilen; übertragen
verser gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun auf das Konto überweisen; auf den...giessen; ausgeben; ausgießen; aushändigen; ausleeren; ausschenken; ausschütten; ausstellen; austeilen; austrinken; begünstigen; bereitstellen; besorgen; bevorrechten; bevorzugen; deponieren; distribuieren; donieren; einbringen; einreichen; einschenken; eintragenlassen; entleeren; erweisen; geben; gewähren; gießen; herbeibringen; herbeischaffen; herüberschicken; hineingießen; hinterlegen; holen; jemandem etwas verabreichen; leer trinken; leeren; liefern; schaffen; schenken; schütten; spenden; stiften; stürzen; umbuchen von Geld; umfüllen; umgießen; umschütten; verabreichen; verehren; vermitteln; verschaffen; verschenken; verteilen; weggeben; übergießen; übermitteln; überreichen; überschreiben; übersenden; überweisen
épancher gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun
épandre gießen; kleckern; vergeuden; vergießen; verschwenden; vertun ausreiben; ausschwermen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; sich ausspreiten; streuen; verteilen

Synoniemen voor "vertun":