Duits

Uitgebreide vertaling voor bekräftigen (Duits) in het Nederlands

bekräftigen:

bekräftigen werkwoord (bekräftige, bekräftigst, bekräftigt, bekräftigte, bekräftigtet, bekrächtigt)

  1. bekräftigen (besiegeln; beglaubigen)
    goedkeuren; bevestigen; bekrachtigen; homologeren; bezegelen
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • bekrachtigen werkwoord (bekrachtig, bekrachtigt, bekrachtigde, bekrachtigden, bekrachtigd)
    • homologeren werkwoord (homologeer, homologeert, homologeerde, homologeerden, gehomologeerd)
    • bezegelen werkwoord (bezegel, bezegelt, bezegelde, bezegelden, bezegeld)
  2. bekräftigen (genehmigen; lassen; erlauben; )
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  3. bekräftigen (gutheißen; genehmigen; gestatten; bewilligen)
    goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren; fiatteren
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
  4. bekräftigen (verstärken)
    versterken; sterker worden; sterken
    • versterken werkwoord (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
    • sterker worden werkwoord (word sterker, wordt sterker, werd sterker, werden sterker, sterker geworden)
    • sterken werkwoord (sterk, sterkt, sterkte, sterkten, gesterkt)

Conjugations for bekräftigen:

Präsens
  1. bekräftige
  2. bekräftigst
  3. bekräftigt
  4. bekräftigen
  5. bekräftigt
  6. bekräftigen
Imperfekt
  1. bekräftigte
  2. bekräftigtest
  3. bekräftigte
  4. bekräftigten
  5. bekräftigtet
  6. bekräftigten
Perfekt
  1. habe bekrächtigt
  2. hast bekrächtigt
  3. hat bekrächtigt
  4. haben bekrächtigt
  5. habt bekrächtigt
  6. haben bekrächtigt
1. Konjunktiv [1]
  1. bekräftige
  2. bekräftigest
  3. bekräftige
  4. bekräftigen
  5. bekräftiget
  6. bekräftigen
2. Konjunktiv
  1. bekräftigte
  2. bekräftigtest
  3. bekräftigte
  4. bekräftigten
  5. bekräftigtet
  6. bekräftigten
Futur 1
  1. werde bekräftigen
  2. wirst bekräftigen
  3. wird bekräftigen
  4. werden bekräftigen
  5. werdet bekräftigen
  6. werden bekräftigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bekräftigen
  2. würdest bekräftigen
  3. würde bekräftigen
  4. würden bekräftigen
  5. würdet bekräftigen
  6. würden bekräftigen
Diverses
  1. bekräftig!
  2. bekräftigt!
  3. bekräftigen Sie!
  4. bekrächtigt
  5. bekräftigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bekräftigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedvinden Bewilligung; Erlaubnis; Genehmigung; Permission
homologeren Anerkennen; Homologieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
autoriseren bekräftigen; bewilligen; genehmigen; gestatten; gutheißen autorisieren; bewilligen; erlauben; genehmigen; gestatten; zugestehen
bekrachtigen beglaubigen; bekräftigen; besiegeln beglaubigen; bescheinigen; bestaetigen; signalisieren
bevestigen beglaubigen; bekräftigen; besiegeln anbinden; anheften; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; beglaubigen; beipflichten; bejahen; bestätigen; dokumentieren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; heften; klammern; knoten; verankern; verbinden; verknoten
bezegelen beglaubigen; bekräftigen; besiegeln besiegeln
dulden austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; bewilligen; dulden; durchhalten; einwilligen; erlauben; ertragen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; tragen; zulassen; zustimmen; überdauern
duren austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen
fiatteren bekräftigen; bewilligen; genehmigen; gestatten; gutheißen autorisieren; genehmigen; gestatten
goedkeuren austeilen; beglaubigen; bekräftigen; besiegeln; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen autorisieren; billigen; genehmigen; gestatten
goedvinden austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen autorisieren; genehmigen; gestatten
gunnen austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen; zugestehen; zuteilen; zuweisen; überreichen
homologeren beglaubigen; bekräftigen; besiegeln
inwilligen austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen bewilligen; einwilligen; erlauben; genehmigen; gewähren; gut heißen; vergönnen
laten austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen beipflichten; bewilligen; dulden; eingehen; einlassen; einwilligen; entbinden; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; lassen; leiden; vergönnen; vorlassen; zulassen; zustimmen
permitteren austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen autorisieren; beipflichten; bewilligen; dulden; eingehen; einlassen; einwilligen; entbinden; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; lassen; leiden; vergönnen; vorlassen; zulassen; zustimmen
sterken bekräftigen; verstärken sein Heil suchen in; sein Ziel finden in; sich getrösten mit
sterker worden bekräftigen; verstärken
toelaten austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen beipflichten; bewilligen; dulden; eingehen; einlassen; einwilligen; entbinden; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; jemanden zulassen; lassen; leiden; vergönnen; vorlassen; zuerkennen; zugestehen; zulassen; zustimmen
toestaan austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen ausstellen; austeilen; autorisieren; bewilligen; eingestehen; einlenken; einräumen; einsehen; einweisen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gut heißen; gutheißen; vergönnen; zugeben; zugestehen; zulassen; zuweisen
toestemmen austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen ausstellen; austeilen; bewilligen; eingestehen; einlenken; einräumen; einsehen; einweisen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; zugeben; zugestehen; zuweisen
toestemming verlenen bekräftigen; bewilligen; genehmigen; gestatten; gutheißen
vergunnen austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gutheißen; lassen; nachgeben; zulassen bewilligen; einwilligen; erlauben; genehmigen; gestatten; gewähren; gut heißen; vergönnen; zuerkennen; zugestehen
versterken bekräftigen; verstärken intensivieren; stärken; verschärfen; verstärken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren autorisieren

Synoniemen voor "bekräftigen":


Wiktionary: bekräftigen

bekräftigen
verb
  1. (transitiv) etwas mit Nachdruck bestätigen
bekräftigen
verb
  1. kracht van wet geven

Cross Translation:
FromToVia
bekräftigen bevestigen; beamen confirm — to assure
bekräftigen onderbouwen corroborate — To confirm or support with additional evidence
bekräftigen bekrachtigen; bevestigen; erkennen; staven; vormen confirmer — Faire persister quelqu’un dans une opinion, dans une résolution, l’affermir dans cette opinion, dans cette résolution.
bekräftigen versterken; bekrachtigen; ondersteunen; onderbouwen corroborer — (figuré) fortifier.

Computer vertaling door derden: