Bibbern in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Duits

Uitgebreide vertaling voor bibbern (Duits) in het Nederlands

bibbern (beben; schütteln)
schudden; trillen; beven
- schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
- trillen werkwoord (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
- beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
bibbern (frösteln; zittern; beben; zucken; vibrieren)
beven; bibberen; rillen
- beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
- bibberen werkwoord (bibber, bibbert, bibberde, bibberden, gebibberd)
- rillen werkwoord (ril, rilt, rilde, rilden, gerild)

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beven		Beben; Erschütterung
bibberen		Schlottern; Zittern
rillen		Schlottern; Zittern
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beven	beben; bibbern; frösteln; schütteln; vibrieren; zittern; zucken	beben; flimmern; vibrieren; zittern; zucken
bibberen	beben; bibbern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken	beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern
rillen	beben; bibbern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken
schudden	beben; bibbern; schütteln	beben; erschüttern; hin und her bewegen; stoßen; vibrieren
trillen	beben; bibbern; schütteln	schwabbeln; vibrieren; zittern; zucken

ängstigen; Angst haben; bangen; befürchten; fürchten; empfinden; fühlen; spüren; verspüren
beuteln; erschauern; frieren; frösteln; schaudern; schauern; schlottern; unter der Kälte leiden; zittern