Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal blamieren

Vertaal blamieren van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. blamieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor blamieren (Duits) in het Zweeds

blamieren:

blamieren werkwoord (blamiere, blamierst, blamiert, blamierte, blamiertet, blamiert)

  1. blamieren (jemandem etwas nachtragen; verweisen; zurechtweisen; )
    hysa agg till någon; klandra någon
    • hysa agg till någon werkwoord (hyser agg till någon, hyste agg till någon, hyst agg till någon)
    • klandra någon werkwoord (klandrar någon, klandrade någon, klandrat någon)
  2. blamieren (vorwerfen; schätzen; verweisen; )
    förebrå; klandra; vanära
    • förebrå werkwoord (förebrår, förebrådde, förebrått)
    • klandra werkwoord (klandrar, klandrade, klandrat)
    • vanära werkwoord (vanärar, vanärade, vanärat)
  3. blamieren (jemandem einen Vorwurf machen; verweisen; vorwerfen; )
    beskylla; bläma
    • beskylla werkwoord (beskyllar, beskyllade, beskyllat)
    • bläma werkwoord (blämar, blämade, blämat)
  4. blamieren (jemandem blamieren)
    dra skam över
    • dra skam över werkwoord (drar skam över, drog skam över, dragit skam över)

Conjugations for blamieren:

Präsens
  1. blamiere
  2. blamierst
  3. blamiert
  4. blamieren
  5. blamiert
  6. blamieren
Imperfekt
  1. blamierte
  2. blamiertest
  3. blamierte
  4. blamierten
  5. blamiertet
  6. blamierten
Perfekt
  1. habe blamiert
  2. hast blamiert
  3. hat blamiert
  4. haben blamiert
  5. habt blamiert
  6. haben blamiert
1. Konjunktiv [1]
  1. blamiere
  2. blamierest
  3. blamiere
  4. blamieren
  5. blamieret
  6. blamieren
2. Konjunktiv
  1. blamierte
  2. blamiertest
  3. blamierte
  4. blamierten
  5. blamiertet
  6. blamierten
Futur 1
  1. werde blamieren
  2. wirst blamieren
  3. wird blamieren
  4. werden blamieren
  5. werdet blamieren
  6. werden blamieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde blamieren
  2. würdest blamieren
  3. würde blamieren
  4. würden blamieren
  5. würdet blamieren
  6. würden blamieren
Diverses
  1. blamier!
  2. blamiert!
  3. blamieren Sie!
  5. blamiert
  6. blamierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor blamieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vanära Schandtat; skandalöse Tat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beskylla bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; nachtragen; rügen; tadeln; verweisen; vorhalten; vorwerfen; zurechtweisen anklagen; anschuldigen; beschuldigen
bläma bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; nachtragen; rügen; tadeln; verweisen; vorhalten; vorwerfen; zurechtweisen
dra skam över blamieren; jemandem blamieren
förebrå bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anrechnen
hysa agg till någon blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
klandra bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anklagen; anprangern; anrechnen; aussetzen; beanstanden; bemerken; bemäkeln; bemängeln; bestrafen; ermahnen; kritisieren; rügen; schelten; tadeln; verketzern; verteufeln; verweisen; zurechtweisen
klandra någon blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
vanära bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen trüben

Synoniemen voor "blamieren":

  • in die Nesseln setzen; beschämen; bloßstellen; sehr peinlich sein; verlegen machen

Wiktionary: blamieren

blamieren
verb
  1. (transitiv) jemanden in eine peinliche Situation bringen, jemandem eine Blamage zufügen

Verwante vertalingen van blamieren







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0364 seconde
Page rendered in 1.0 seconds