Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal toben

Vertaal toben van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. toben:

Duits

Uitgebreide vertaling voor toben (Duits) in het Zweeds

toben:

toben werkwoord (tobe, tobst, tobt, tobte, tobtet, getobt)

  1. toben (sich balgen; scherzen; balgen; herumtollen; schäkern)
    leka runt; springa vilt som en häst
    • leka runt werkwoord (leker runt, lekte runt, lekt runt)
    • springa vilt som en häst werkwoord (springer vilt som en häst, sprang vilt som en häst, sprungit vilt som en häst)
  2. toben (schreien; brüllen; heulen; )
    gnälla; kvida; jämra
    • gnälla werkwoord (gnäller, gnällde, gnällt)
    • kvida werkwoord (kvider, kvidde, kvidt)
    • jämra werkwoord (jämrar, jämrade, jämrat)
  3. toben (brüllen; rasen; wüten; )
    rasa; skrika; härja; skräna; gå an
    • rasa werkwoord (rasar, rasade, rasat)
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • härja werkwoord (härjar, härjade, härjat)
    • skräna werkwoord (skränar, skränade, skränat)
    • gå an werkwoord (går an, gick an, gått an)
  4. toben (herausschreien; rasen; schreien; )
    ropa högt; skrika; ryta; tjuta; vråla; råma; böla
    • ropa högt werkwoord (ropar högt, ropade högt, ropat högt)
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • ryta werkwoord (ryter, röt, rutit)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • råma werkwoord (råmar, råmade, råmat)
    • böla werkwoord (bölar, bölade, bölat)
  5. toben (jauchzen; schreien; jubeln; )
    jubbla
    • jubbla werkwoord (jubblar, jubblade, jubblat)
  6. toben (lärmen)
    larma; föra oväsen
    • larma werkwoord (larmar, larmade, larmat)
    • föra oväsen werkwoord (för oväsen, förde oväsen, fört oväsen)
  7. toben (brüllen; rasen; schallen; donnern)
    rasa; skråla; tjuta; vråla; skrika högt
    • rasa werkwoord (rasar, rasade, rasat)
    • skråla werkwoord (skrålar, skrålade, skrålat)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • skrika högt werkwoord (skriker högt, skrek högt, skrikit högt)
  8. toben (ausschimpfen; johlen; schreien; )
    vråla; bua; skräna; skrika
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • bua werkwoord (buar, buade, buat)
    • skräna werkwoord (skränar, skränade, skränat)
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
  9. toben (sauen; wettern; ferkeln)
    tala fult
    • tala fult werkwoord (talar fult, talade fult, talat fult)
  10. toben (wütend sein; rasen; brüllen; )
    vara rasande
    • vara rasande werkwoord (är rasande, var rasande, varit rasande)
  11. toben
    spela ruffigt
    • spela ruffigt werkwoord (spelar ruffigt, spelade ruffigt, spelat ruffigt)

Conjugations for toben:

Präsens
  1. tobe
  2. tobst
  3. tobt
  4. toben
  5. tobt
  6. toben
Imperfekt
  1. tobte
  2. tobtest
  3. tobte
  4. tobten
  5. tobtet
  6. tobten
Perfekt
  1. habe getobt
  2. hast getobt
  3. hat getobt
  4. haben getobt
  5. habt getobt
  6. haben getobt
1. Konjunktiv [1]
  1. tobe
  2. tobest
  3. tobe
  4. toben
  5. tobet
  6. toben
2. Konjunktiv
  1. tobte
  2. tobtest
  3. tobte
  4. tobten
  5. tobtet
  6. tobten
Futur 1
  1. werde toben
  2. wirst toben
  3. wird toben
  4. werden toben
  5. werdet toben
  6. werden toben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde toben
  2. würdest toben
  3. würde toben
  4. würden toben
  5. würdet toben
  6. würden toben
Diverses
  1. tob!
  2. tobt!
  3. toben Sie!
  5. getobt
  6. tobend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor toben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrika Johlen; Schreien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bua ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben
böla bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; brüllen; heulen; meckern; plärren; schreien; skandieren; tränen
föra oväsen lärmen; toben
gnälla brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben beanstanden; brummeln; brummen; brutzeln; flennen; grunzen; heulen; jammern; klagen; knurren; langweilig sein; meckern; murren; nörgeln; salbadern; schimpfen; schleppend sprechen; schluchzen; sich beschweren; säuseln; weinen; wimmern; winseln; über etwas meckern
gå an ausfahren; brüllen; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
härja ausfahren; brüllen; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
jubbla herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; schreien; toben applaudieren; klatschen
jämra brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben trauern
kvida brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; lautauf schreien; schreien; toben langweilig sein; salbadern; schleppend sprechen; säuseln
larma lärmen; toben beängstigen; sorgen
leka runt balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben
rasa ausfahren; brüllen; donnern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten brüllen; donnern; einsacken; eisinken; fluchen; herumtollen; keifen; rasen; schelten; schimpfen; sich balgen; stark im Wert fallen; stürzen; wüten
ropa högt bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
ryta bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen erschallen lassen
råma bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; muhen
skrika ausfahren; ausschimpfen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; lautauf schreien; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; bellen; brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; plärren; poltern; rufen; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; skandieren; weinen
skrika högt brüllen; donnern; rasen; schallen; toben
skräna ausfahren; ausschimpfen; brüllen; herausschreien; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; rasen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; wüten
skråla brüllen; donnern; rasen; schallen; toben
spela ruffigt toben
springa vilt som en häst balgen; herumtollen; scherzen; schäkern; sich balgen; toben
tala fult ferkeln; sauen; toben; wettern
tjuta bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; flennen; greinen; lärmen; poltern; schmettern; tränen
vara rasande brüllen; maulen; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein einem die Fuchstaufe erteilen
vråla ausschimpfen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; lautauf schreien; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; erschallen lassen; herausschreien; heulen; lärmen; plärren; poltern; schmettern; schreien; skandieren

Synoniemen voor "toben":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0756 seconde
Page rendered in 1.0 seconds