Engels

Uitgebreide synoniemen voor theft in het Engels

theft:

theft [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the theft
    the robbery; the theft
    • robbery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • theft [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the theft
    the squatting; the robbery; the burglary; the theft; the break-in
    • squatting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • robbery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • burglary [the ~] zelfstandig naamwoord
    • theft [the ~] zelfstandig naamwoord
    • break-in [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the theft
    – the act of taking something from someone unlawfully 1
    the theft; the stealing; the larceny; the thieving; the thievery
    – the act of taking something from someone unlawfully 1
    • theft [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stealing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • larceny [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thieving [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the thieving is awful at Kennedy International1
    • thievery [the ~] zelfstandig naamwoord

theft

  1. theft
  2. theft

Verwante woorden van "theft":

  • thefts

Alternatieve synoniemen voor "theft":


Verwante definities voor "theft":

  1. the act of taking something from someone unlawfully1

Verwante synoniemen voor theft