Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal transformer

Vertaal transformer van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. transformer:
  2. transform:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor transformer (Engels) in het Nederlands

transformer:

transformer [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the transformer
    de transformator

Vertaal Matrix voor transformer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
transformator transformer
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- remoulder

Verwante woorden van "transformer":

  • transformers

Synoniemen voor "transformer":

  • electrical device

Verwante definities voor "transformer":

  1. an electrical device by which alternating current of one voltage is changed to another voltage1

Wiktionary: transformer

transformer
noun
  1. elektromagnetisch toestel dat toelaat de spanning te verhogen of te verlagen in een wisselstroomnet, met behoud van de frequentie
Cross Translation:
FromToVia
• transformer → transformator ↔ transformateur — élec|nocat=1 appareil qui modifier la forme, l’intensité, la tension de l’énergie électrique qu’il recevoir.

transform:

to transform werkwoord (transforms, transformed, transforming)

  1. to transform (alter; change; interchange; )
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
  2. to transform (remove; transfer; shift; )
    disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren
    • disloqueren werkwoord (disloqueer, disloqueert, disloqueerde, disloqueerden, gedisloqueerd)
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verschuiven werkwoord (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • verleggen werkwoord (verleg, verlegt, verlegde, verlegden, verlegd)
    • verschikken werkwoord (verschik, verschikt, verschikte, verschikten, verschikt)
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • vervoeren werkwoord (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
  3. to transform (switch over the current)
    transformeren; omschakelen van stroom
  4. to transform (change form; deform; disfigure)
    vervormen; een andere vorm geven
  5. to transform (regenerate)
    herscheppen
    • herscheppen werkwoord (herschep, herschept, herschiep, herschiepen, herschapen)
  6. to transform (metamorphose; transmute)
    – change in outward structure or looks 1
    veranderen; omzetten; herscheppen
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • omzetten werkwoord (zet om, zette om, zetten om, omgezet)
    • herscheppen werkwoord (herschep, herschept, herschiep, herschiepen, herschapen)
  7. to transform
    – In mathematics and computer graphics, to alter the position, size, or nature of an object by moving it to another location (translation), making it larger or smaller (scaling), turning it (rotation), changing its description from one type of coordinate system to another, and so on. 2
    transformeren
    • transformeren werkwoord (transformeer, transformeert, transformeerde, transformeerden, getransformeerd)

Conjugations for transform:

present
  1. transform
  2. transform
  3. transforms
  4. transform
  5. transform
  6. transform
simple past
  1. transformed
  2. transformed
  3. transformed
  4. transformed
  5. transformed
  6. transformed
present perfect
  1. have transformed
  2. have transformed
  3. has transformed
  4. have transformed
  5. have transformed
  6. have transformed
past continuous
  1. was transforming
  2. were transforming
  3. was transforming
  4. were transforming
  5. were transforming
  6. were transforming
future
  1. shall transform
  2. will transform
  3. will transform
  4. shall transform
  5. will transform
  6. will transform
continuous present
  1. am transforming
  2. are transforming
  3. is transforming
  4. are transforming
  5. are transforming
  6. are transforming
subjunctive
  1. be transformed
  2. be transformed
  3. be transformed
  4. be transformed
  5. be transformed
  6. be transformed
diverse
  1. transform!
  2. let's transform!
  5. transformed
  6. transforming
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor transform:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
veranderen alteration; altering; amending; change; change of form; changing; conversion; modifying; mutation; reformation; remodelling; transformation; transposition
wijzigen alteration; altering; amending; change; change of form; changing; conversion; modifying; reformation; remodelling; transformation; transposition
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alternate with; differ; diverge; range; variate; vary
disloqueren convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform dislocate
een andere vorm geven change form; deform; disfigure; transform
herscheppen metamorphose; regenerate; transform; transmute
herzien alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; amend; better; change; correct; get better; improve; make better; modify; reform; renew; reshape; review; revise; rewrite
omschakelen van stroom switch over the current; transform
omzetten metamorphose; transform; transmute convert; resolve; reverse; transpose
roeren convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform churn; mix; stir; touch
transformeren switch over the current; transform transmogrify
veranderen alter; change; create; interchange; invent; make; metamorphose; switch; transform; transmute; vary alter; alternate with; change; differ; diverge; modify; range; reform; reshape; rewrite; variate; vary
verleggen convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move
verplaatsen convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move; move over; remove; shift
verschikken convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform
verschuiven convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move; nudge; postpone; push; put off
vervoeren convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform carry; carry away; intoxicate; thrill; transport
vervormen change form; deform; disfigure; transform be corrupted; degenerate; reform; remodel; reorganise; reorganize; reshape
verwisselen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary barter; change; change for; confuse; convert; exchange; interchange; mix up; reappoint; replace; reverse; shunt; substitute; swap; switch; swop; trade; trade in; transpose
verzetten convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform fight back; move over; resist; struggle
wijzigen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; change; modify; reform; reshape; rewrite
- translate; transmute; transubstantiate
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- change; remodel; remould

Verwante woorden van "transform":

  • transforming, transformable

Synoniemen voor "transform":


Verwante definities voor "transform":

  1. change in outward structure or looks1
    • He transformed into a monster1
  2. increase or decrease (an alternating current or voltage)1
  3. change (a bacterial cell) into a genetically distinct cell by the introduction of DNA from another cell of the same or closely related species1
  4. convert (one form of energy) to another1
    • transform energy to light1
  5. change or alter in form, appearance, or nature1
    • This experience transformed her completely1
    • She transformed the clay into a beautiful sculpture1
  6. change from one form or medium into another1
  7. subject to a mathematical transformation1
  8. In mathematics and computer graphics, to alter the position, size, or nature of an object by moving it to another location (translation), making it larger or smaller (scaling), turning it (rotation), changing its description from one type of coordinate system to another, and so on.2

Wiktionary: transform

transform
verb
  1. iets een andere vorm of functie geven
  2. van gedaante doen veranderen
Cross Translation:
FromToVia
• transform → veranderen ↔ umwandeln — etwas wesentlich verändern
• transform → vervormen; verneuken ↔ galvauder — (familier, fr) (figuré) altérer, déformer, mal employer, gâcher une chose, un avantage, une qualité.
• transform → veranderen; vermaken; wisselen ↔ transformer — métamorphoser, donner à une personne ou à une chose une autre forme que celle qui lui est propre ou qu’elle avait précédemment.

Verwante vertalingen van transformer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0741 seconde
Page rendered in 1.0 seconds