Spaans

Uitgebreide synoniemen voor sala in het Spaans

sala:

sala [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la sala
    el cuarto; la sala; el salón
    • cuarto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • sala [la ~] zelfstandig naamwoord
    • salón [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. la sala
    el bar; el café; la cafetería; la taberna; la tasca; la posada; la bayuca; el tenedor; la sala; el establecimiento; el merendero; el pegamento; la venta; el mesón; el salón de té; el local; el apuro; la masilla; el restaurante
    • bar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • café [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cafetería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • taberna [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tasca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • posada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bayuca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tenedor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • sala [la ~] zelfstandig naamwoord
    • establecimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • merendero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pegamento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • venta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mesón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • salón de té [el ~] zelfstandig naamwoord
    • local [el ~] zelfstandig naamwoord
    • apuro [el ~] zelfstandig naamwoord
    • masilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • restaurante [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. la sala
    la posada; la taberna; el bar; la sala; el local; el mesón; el establecimiento; la cafetería; la tasca
    • posada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • taberna [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • sala [la ~] zelfstandig naamwoord
    • local [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mesón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • establecimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cafetería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tasca [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. la sala
    el pórtico; el soportal; el vestíbulo; la sala; el portal; la galería; el hall
    • pórtico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • soportal [el ~] zelfstandig naamwoord
    • vestíbulo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • sala [la ~] zelfstandig naamwoord
    • portal [el ~] zelfstandig naamwoord
    • galería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • hall [el ~] zelfstandig naamwoord
  5. la sala
    la trampa; la masilla; la venta; la sala; el establecimiento; el bar; el local; la posada; la cafetería; la pinza; el pegamento; la taberna; la tasca; la grapa; el mesón; el cepo; la clavija; la presilla; la bayuca; la brazadera
    • trampa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • masilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • venta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • sala [la ~] zelfstandig naamwoord
    • establecimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • local [el ~] zelfstandig naamwoord
    • posada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cafetería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pinza [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pegamento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • taberna [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tasca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • grapa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mesón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cepo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • clavija [la ~] zelfstandig naamwoord
    • presilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bayuca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • brazadera [la ~] zelfstandig naamwoord
  6. la sala

Verwante woorden van "sala":


Alternatieve synoniemen voor "sala":


sala vorm van salar:

salar werkwoord

  1. salar
  2. salar
  3. salar
    salar; echar en sal

Conjugations for salar:

presente
  1. salo
  2. salas
  3. sala
  4. salamos
  5. saláis
  6. salan
imperfecto
  1. salaba
  2. salabas
  3. salaba
  4. salábamos
  5. salabais
  6. salaban
indefinido
  1. salé
  2. salaste
  3. saló
  4. salamos
  5. salasteis
  6. salaron
fut. de ind.
  1. salaré
  2. salarás
  3. salará
  4. salaremos
  5. salaréis
  6. salarán
condic.
  1. salaría
  2. salarías
  3. salaría
  4. salaríamos
  5. salaríais
  6. salarían
pres. de subj.
  1. que sale
  2. que sales
  3. que sale
  4. que salemos
  5. que saléis
  6. que salen
imp. de subj.
  1. que salara
  2. que salaras
  3. que salara
  4. que saláramos
  5. que salarais
  6. que salaran
miscelánea
  1. ¡sala!
  2. ¡salad!
  3. ¡no sales!
  4. ¡no saléis!
  5. salado
  6. salando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Alternatieve synoniemen voor "salar":


salarse:

salarse werkwoord

  1. salarse
  2. salarse

Conjugations for salarse:

presente
  1. me salo
  2. te salas
  3. se sala
  4. nos salamos
  5. os saláis
  6. se salan
imperfecto
  1. me salaba
  2. te salabas
  3. se salaba
  4. nos salábamos
  5. os salabais
  6. se salaban
indefinido
  1. me salé
  2. te salaste
  3. se saló
  4. nos salamos
  5. os salasteis
  6. se salaron
fut. de ind.
  1. me salaré
  2. te salarás
  3. se salará
  4. nos salaremos
  5. os salaréis
  6. se salarán
condic.
  1. me salaría
  2. te salarías
  3. se salaría
  4. nos salaríamos
  5. os salaríais
  6. se salarían
pres. de subj.
  1. que me sale
  2. que te sales
  3. que se sale
  4. que nos salemos
  5. que os saléis
  6. que se salen
imp. de subj.
  1. que me salara
  2. que te salaras
  3. que se salara
  4. que nos saláramos
  5. que os salarais
  6. que se salaran
miscelánea
  1. ¡sálate!
  2. ¡salaos!
  3. ¡no te sales!
  4. ¡no os saléis!
  5. salado
  6. salándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Verwante synoniemen voor sala