Spaans

Uitgebreide synoniemen voor tirantez in het Spaans

tirantez:

tirantez [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la tirantez
    la tensión; la tirantez
  2. la tirantez
    la fécula; la tirantez
    • fécula [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tirantez [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. la tirantez
    la espera; el deseo; el requerimiento; el suspiro; el aguijón; el avance; el anhelo; la tirantez; el afán; el ardor; la ansiedad; el ansia; el requisito
    • espera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • deseo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • requerimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • suspiro [el ~] zelfstandig naamwoord
    • aguijón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • avance [el ~] zelfstandig naamwoord
    • anhelo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tirantez [la ~] zelfstandig naamwoord
    • afán [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ardor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ansiedad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ansia [el ~] zelfstandig naamwoord
    • requisito [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. la tirantez
    la tenacidad; la rigidez; la intransigencia; la tirantez; la inflexibilidad
  5. la tirantez
    la tenacidad; la torpeza; la intransigencia; la tirantez; el entumecimiento; la inflexibilidad
  6. la tirantez
    la tenacidad; la rigidez; la dureza; la torpeza; la intransigencia; la tirantez; el entumecimiento; la inflexibilidad; la punibilidad