Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. beëdigde:
  2. beëdigen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beëdigde (Nederlands) in het Duits

beëdigde:

beëdigde [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. beëdigde (gezworene)
    der Geschworener; der Vereidigter

Vertaal Matrix voor beëdigde:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geschworener beëdigde; gezworene
Vereidigter beëdigde; gezworene

beëdigen:

beëdigen werkwoord (beëdig, beëdigt, beëdigde, beëdigden, beëdigd)

  1. beëdigen
    vereidigen; unter Eid nehmen
    • vereidigen werkwoord (vereidige, vereidigst, vereidigt, vereidigte, vereidigtet, vereidigt)
    • unter Eid nehmen werkwoord (nehme unter Eid, nimmst, nimmt, nahm, nahmt, Unter Eid genommen)

Conjugations for beëdigen:

o.t.t.
  1. beëdig
  2. beëdigt
  3. beëdigt
  4. beëdigen
  5. beëdigen
  6. beëdigen
o.v.t.
  1. beëdigde
  2. beëdigde
  3. beëdigde
  4. beëdigden
  5. beëdigden
  6. beëdigden
v.t.t.
  1. heb beëdigd
  2. hebt beëdigd
  3. heeft beëdigd
  4. hebben beëdigd
  5. hebben beëdigd
  6. hebben beëdigd
v.v.t.
  1. had beëdigd
  2. had beëdigd
  3. had beëdigd
  4. hadden beëdigd
  5. hadden beëdigd
  6. hadden beëdigd
o.t.t.t.
  1. zal beëdigen
  2. zult beëdigen
  3. zal beëdigen
  4. zullen beëdigen
  5. zullen beëdigen
  6. zullen beëdigen
o.v.t.t.
  1. zou beëdigen
  2. zou beëdigen
  3. zou beëdigen
  4. zouden beëdigen
  5. zouden beëdigen
  6. zouden beëdigen
diversen
  1. beëdig!
  2. beëdigt!
  3. beëdigd
  4. beëdigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beëdigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
unter Eid nehmen beëdigen
vereidigen beëdigen

Wiktionary: beëdigen

beëdigen
verb
  1. iemand installeren in een ambt door de ambtseed af te nemen