Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. beëdigde:
  2. beëdigen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beëdigde (Nederlands) in het Frans

beëdigde:

beëdigde [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. beëdigde (gezworene)
    le juré
    • juré [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor beëdigde:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
juré beëdigde; gezworene gezworene; jurylid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
juré beëdigd; gezworen

beëdigde vorm van beëdigen:

beëdigen werkwoord (beëdig, beëdigt, beëdigde, beëdigden, beëdigd)

  1. beëdigen
    prêter serment à qn; assermenter
    • assermenter werkwoord (assermente, assermentes, assermentons, assermentez, )

Conjugations for beëdigen:

o.t.t.
  1. beëdig
  2. beëdigt
  3. beëdigt
  4. beëdigen
  5. beëdigen
  6. beëdigen
o.v.t.
  1. beëdigde
  2. beëdigde
  3. beëdigde
  4. beëdigden
  5. beëdigden
  6. beëdigden
v.t.t.
  1. heb beëdigd
  2. hebt beëdigd
  3. heeft beëdigd
  4. hebben beëdigd
  5. hebben beëdigd
  6. hebben beëdigd
v.v.t.
  1. had beëdigd
  2. had beëdigd
  3. had beëdigd
  4. hadden beëdigd
  5. hadden beëdigd
  6. hadden beëdigd
o.t.t.t.
  1. zal beëdigen
  2. zult beëdigen
  3. zal beëdigen
  4. zullen beëdigen
  5. zullen beëdigen
  6. zullen beëdigen
o.v.t.t.
  1. zou beëdigen
  2. zou beëdigen
  3. zou beëdigen
  4. zouden beëdigen
  5. zouden beëdigen
  6. zouden beëdigen
diversen
  1. beëdig!
  2. beëdigt!
  3. beëdigd
  4. beëdigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beëdigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assermenter beëdigen
prêter serment à qn beëdigen

Wiktionary: beëdigen

beëdigen
verb
  1. iemand installeren in een ambt door de ambtseed af te nemen