Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. betten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor betten (Nederlands) in het Duits

betten:

betten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. betten (afbetten)
    Abtupfen
    • Abtupfen [das ~] zelfstandig naamwoord

betten werkwoord (bet, bette, betten, gebet)

  1. betten (afbetten; deppen; bevochtigen)
    tupfen; anfeuchten; abtupfen; befeuchten
    • tupfen werkwoord (tupfe, tupfst, tupft, tupfte, tupftet, getupft)
    • anfeuchten werkwoord (feuchte an, feuchtest an, feuchtet an, feuchtete an, feuchtetet an, angefeuchtet)
    • abtupfen werkwoord (tupfe ab, tupfst ab, tupft ab, tupfte ab, tupftet ab, abgetupft)
    • befeuchten werkwoord (befeuchte, befeuchtest, befeuchtet, befeuchtete, befeuchtetet, befeuchtet)

Conjugations for betten:

o.t.t.
  1. bet
  2. bet
  3. bet
  4. betten
  5. betten
  6. betten
o.v.t.
  1. bette
  2. bette
  3. bette
  4. betten
  5. betten
  6. betten
v.t.t.
  1. heb gebet
  2. hebt gebet
  3. heeft gebet
  4. hebben gebet
  5. hebben gebet
  6. hebben gebet
v.v.t.
  1. had gebet
  2. had gebet
  3. had gebet
  4. hadden gebet
  5. hadden gebet
  6. hadden gebet
o.t.t.t.
  1. zal betten
  2. zult betten
  3. zal betten
  4. zullen betten
  5. zullen betten
  6. zullen betten
o.v.t.t.
  1. zou betten
  2. zou betten
  3. zou betten
  4. zouden betten
  5. zouden betten
  6. zouden betten
diversen
  1. bet!
  2. bet!
  3. gebet
  4. bettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor betten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abtupfen afbetten; betten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abtupfen afbetten; betten; bevochtigen; deppen
anfeuchten afbetten; betten; bevochtigen; deppen bevochtigen; nat maken
befeuchten afbetten; betten; bevochtigen; deppen bevochtigen; nat maken
tupfen afbetten; betten; bevochtigen; deppen aanroeren; aanstippen; aantippen; even aanraken; tippen