Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bietsen:
  2. biet:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor biets (Nederlands) in het Duits

bietsen:

bietsen werkwoord (biets, bietst, bietste, bietsten, gebietst)

  1. bietsen (inpikken; pikken; ontfutselen; )
    abhandenmachen; einstecken
    • abhandenmachen werkwoord
    • einstecken werkwoord (stecke ein, steckst ein, steckt ein, steckte ein, stecktet ein, eingesteckt)

Conjugations for bietsen:

o.t.t.
  1. biets
  2. bietst
  3. bietst
  4. bietsen
  5. bietsen
  6. bietsen
o.v.t.
  1. bietste
  2. bietste
  3. bietste
  4. bietsten
  5. bietsten
  6. bietsten
v.t.t.
  1. heb gebietst
  2. hebt gebietst
  3. heeft gebietst
  4. hebben gebietst
  5. hebben gebietst
  6. hebben gebietst
v.v.t.
  1. had gebietst
  2. had gebietst
  3. had gebietst
  4. hadden gebietst
  5. hadden gebietst
  6. hadden gebietst
o.t.t.t.
  1. zal bietsen
  2. zult bietsen
  3. zal bietsen
  4. zullen bietsen
  5. zullen bietsen
  6. zullen bietsen
o.v.t.t.
  1. zou bietsen
  2. zou bietsen
  3. zou bietsen
  4. zouden bietsen
  5. zouden bietsen
  6. zouden bietsen
diversen
  1. biets!
  2. bietst!
  3. gebietst
  4. bietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bietsen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bietsen (inpikken)
    Aneignen; Stibitzen

Vertaal Matrix voor bietsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aneignen bietsen; inpikken aanleren
Stibitzen bietsen; inpikken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abhandenmachen afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
einstecken afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenkrijgen; binnensteken; cadeau aannemen; insteken; op de bus doen; opslokken; posten; zwelgen

biet:

biet [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de biet
    die Rübe
    • Rübe [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor biet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Rübe biet

Verwante woorden van "biet":

  • bieten, biets

Wiktionary: biet


Cross Translation:
FromToVia
biet Rübe; Bete beetBeta vulgaris
biet Rübe; Runkelrübe; Rote-Bete betterave — Variété de bette à racine charnue