Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gezanik:
  2. zaniken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gezanik (Nederlands) in het Duits

gezanik:

gezanik [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gezanik (gedram; gezeur)
    Gemecker; Geschwatze; Getratsche
  2. het gezanik (gezeur; gemekker)
    Getratsche; Gequengel; Gejammer; Genörgel; Geleier; Gequake

Vertaal Matrix voor gezanik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gejammer gemekker; gezanik; gezeur gebrom; gehuil; gejammer; gekanker; geklaag; gelamenteer; gemekker; gemopper; geweeklaag; jengel
Geleier gemekker; gezanik; gezeur gebabbel; gebazel; gedonderjaag; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gemekker; geravot; gestoei; gewauwel; gezeur; gezever; gezwam; gezwets; jengel; leuterpraat; stoeierij; stoeipartij
Gemecker gedram; gezanik; gezeur gebrom; gekanker; geklaag; gemekker; gemopper; gescheld
Genörgel gemekker; gezanik; gezeur gebrom; gedonderjaag; gekanker; geklaag; gemekker; gemopper; geravot; gescheld; gestoei; stoeierij; stoeipartij
Gequake gemekker; gezanik; gezeur gemier; gezeur
Gequengel gemekker; gezanik; gezeur gedonderjaag; geravot; gestoei; stoeierij; stoeipartij
Geschwatze gedram; gezanik; gezeur
Getratsche gedram; gemekker; gezanik; gezeur achterklap; gepraat; geroddel; klap; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; praatje; roddel; roddelpraat; smaad; stof tot gepraat; zwartmaken

gezanik vorm van zaniken:

zaniken werkwoord (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)

  1. zaniken (talmen; hannesen; zeiken; )
    zügern; zweifeln; zaudern
    • zügern werkwoord
    • zweifeln werkwoord (zweifele, zweifelst, zweifelt, zweifelte, zweifeltet, gezweifelt)
    • zaudern werkwoord (zaudere, zauderst, zaudert, zauderte, zaudertet, gezaudert)

Conjugations for zaniken:

o.t.t.
  1. zanik
  2. zanikt
  3. zanikt
  4. zaniken
  5. zaniken
  6. zaniken
o.v.t.
  1. zanikte
  2. zanikte
  3. zanikte
  4. zanikten
  5. zanikten
  6. zanikten
v.t.t.
  1. heb gezanik
  2. hebt gezanik
  3. heeft gezanik
  4. hebben gezanik
  5. hebben gezanik
  6. hebben gezanik
v.v.t.
  1. had gezanik
  2. had gezanik
  3. had gezanik
  4. hadden gezanik
  5. hadden gezanik
  6. hadden gezanik
o.t.t.t.
  1. zal zaniken
  2. zult zaniken
  3. zal zaniken
  4. zullen zaniken
  5. zullen zaniken
  6. zullen zaniken
o.v.t.t.
  1. zou zaniken
  2. zou zaniken
  3. zou zaniken
  4. zouden zaniken
  5. zouden zaniken
  6. zouden zaniken
diversen
  1. zanik!
  2. zanikt!
  3. gezanik
  4. zanikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zaniken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zaudern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
zweifeln aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen
zügern aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren

Wiktionary: zaniken

zaniken
Cross Translation:
FromToVia
zaniken nörgeln nag — complain about insignificant matters